Commissie: Energie
Categorie: Overeenkomst
Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: Ongegrond
Referentiecode:
151383/156595
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De consument had een overeenkomst voor gas en elektriciteit met een energiemaatschappij. Deze energiemaatschappij is failliet verklaard en de leveringsvergunning is ingetrokken. De ondernemer heeft het lopende contract van de consument overgenomen. De consument stelt dat hij na de overname niet juist is voorgelicht over de gehanteerde tarieven, die bij de afrekening veel hoger bleek te zijn dan de tarieven de vorige leverancier berekende. De consument heeft nooit ingestemd met levering door de ondernemer en een overeenkomst is daarom tussen partijen nooit tot stand gekomen. De door de ondernemer gehanteerde tarieven heeft de consument dus nooit aanvaard. Deze waren ten tijde van de overname ook niet marktconform, maar veel hoger. De consument heeft de afrekening niet betaald. De ondernemer stelt dat de tarieven wel aan de consument beschikbaar zijn gesteld. Daarnaast wijst de ondernemer er op dat de tarieven door de ACM zijn getoetst en akkoord zijn verklaard. De commissie oordeelt dat er wel een overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen. De wetgever gaat ervan uit dat na een vrijwillige overname van een klantenbestand een nieuwe overeenkomst tot stand komt met de overnemende leverancier. De commissie gaat hier in de boordeling van het geschil uitgebreid op in. De consument heeft van de ondernemer een welkomstbrief ontvangen en vervolgens een maand gebruik gemaakt van gas en elektriciteit van de ondernemer. De consument is dan ook de openstaande afrekening aan de ondernemer verschuldigd. De klacht is ongegrond.
Volledige uitspraak
Onderwerp van het geschil
Het geschil vloeit voort uit een met ingang van 4 januari 2021 tussen partijen totstandgekomen verbintenis op grond waarvan de ondernemer zich heeft verbonden tot het leveren van gas en elektriciteit. Voor die levering is een bedrag van € 305,25 in rekening gebracht. De levering vond plaats in de periode van 4 januari 2022 tot 4 februari 2022. De consument heeft op 9 januari 2022 de klacht voorgelegd aan de ondernemer. De consument heeft een bedrag van € 305,25 niet betaald en bij de commissie gedeponeerd.
Standpunt van de consument
Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.
De consument heeft zijn energie (gas en elektriciteit) betrokken van de firma [naam energiemaatschappij]. Deze onderneming heeft bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM) melding gemaakt van het feit dat zij niet langer in staat was de levering van gas en elektriciteit te waarborgen, waarop de ACM de leveringsvergunning van dit bedrijf heeft ingetrokken en dit bedrijf failliet is verklaard. De curator heeft vervolgens de lopende contracten verkocht en de ondernemer heeft deze overgenomen.
Na overname van het contract heeft de ondernemer de consument niet deugdelijk voorgelicht over de gehanteerde tarieven, die bij het opmaken van de afrekening vele malen hoger bleken te zijn dan de tarieven die de vorige leverancier berekende. De consument heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om over te stappen naar een andere leverancier.
De consument erkent dat hem door de ondernemer elektriciteit en gas is geleverd, maar betwist de hoogte van daarvoor gestuurde factuur. De consument heeft nooit ingestemd met levering door de ondernemer en een overeenkomst is daarom tussen partijen nooit tot stand gekomen. De door de ondernemer gehanteerde tarieven heeft de consument dus nooit aanvaard. Deze waren ten tijde van de overname ook niet marktconform, maar veel hoger.
Ter zitting heeft de consument verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.
Ik kreeg op 4 januari een e-mail waarin ik welkom werd geheten als klant. Een e-mail van 3 januari heb ik nooit gehad. Op 6 januari kreeg ik per post de tarieven binnen. Het aanbod zag er redelijk uit, maar ik ontdekte in de kleine lettertjes dat de aangeboden prijs exclusief btw, belastingen en leveringskosten was. Ik heb toen gevraagd om de tarieven inclusief die kosten, maar die heb ik nooit gekregen. Omdat ik op die manier geen zaken met de ondernemer wilde doen, heb ik op 9 januari laten weten dat ik zou gaan overstappen naar een andere leverancier.
De consument verlangt dat de ondernemer afziet van het factureren van voorschotten voor de maanden januari en februari 2022. Verder verlangt de consument een aanpassing van de factuur met inachtneming van marktconforme tarieven zoals die op 4 januari 2022 van kracht waren.
Standpunt van de ondernemer
Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.
De ondernemer heeft de consument al op 3 januari 2022 deugdelijk voorgelicht, ook over haar tijdelijke tarieven, die overigens na raadpleging van de ACM tot stand zijn gekomen. Dat deze tarieven exclusief btw vermeld zouden zijn, is volstrekt onjuist. Voorts is medegedeeld wanneer de incasso verwacht kan worden en wat de geldende voorwaarden zijn.
Op 4 januari 2022 heeft de consument een nadere welkomstbrief ontvangen waarin wordt uitgelegd dat zijn vorige leverancier failliet is gegaan en dat de ondernemer de levering van gas en elektriciteit aan de consument zal voortzetten. Ook is in dit schrijven uiteengezet op welke wijze de consument kan opzeggen en wat het verdere verloop van het een en ander zal zijn.
Op 6 januari 2022 heeft de consument een aanbod van de ondernemer ontvangen voor een overeenkomst met een vaste looptijd en vaste tarieven. In dit aanbod is voorts aangegeven dat, wanneer de consument het aanbod niet accepteert en geen opzegging bij de ondernemer indient, de consument vanaf februari 2022 op basis van variabele tarieven gas en elektriciteit geleverd krijgen.
De consument is niet ingegaan op het aanbod voor een overeenkomst een vaste looptijd en vaste Tarieven, maar heeft op 9 januari 2022 laten weten dat hij de ondernemer niet als leverancier wil accepteren en dat een nieuwe energieleverancier zich bij de ondernemer zal melden. Dat is op 29 januari 2022 gebeurd, waarna de ondernemer de levering van gas en elektriciteit met ingang van 4 februari 2022 heeft gestaakt.
Gedurende de periode dat de ondernemer de levering van gas en elektriciteit aan de consument heeft verzorgd vanwege het faillissement van zijn vorige energieleverancier is de consument gehouden om de door de ondernemer in rekening gebrachte vergoeding voor de afgenomen gas en elektriciteit te voldoen. De consument laat echter na om aan zijn betalingsverplichting te voldoen, waardoor er een situatie is ontstaan dat hij wel gas en elektriciteit van de ondernemer heeft genoten, maar hiervoor de vergoeding niet heeft betaald.
Dat het de consument tegenvalt dat zijn vorige energieleverancier failliet is gegaan, vrijwaart hem niet van zijn betalingsverplichting jegens de ondernemer. Naar aanleiding van de opzegging heeft de ondernemer de eindnota’s opgesteld op basis van het werkelijke verbruik, zoals dat door de netbeheerder is opgegeven. Deze heeft de meterstanden door gebruikmaking van een zogenaamde ‘slimme meter’ kunnen aflezen. Na het aflezen van de slimme meter zijn de meterstanden door de netbeheerder gevalideerd en aan de ondernemer doorgegeven. Die heeft conform de van overheidswege bepaalde besluiten de eindnota’s opgemaakt. De consument weigert echter nog steeds om aan zijn betalingsverplichting te voldoen. Deze weigerachtige houding van de consument heeft ertoe geleid dat er op dit moment een totaal van € 378,66 openstaat aan genoten gas en elektriciteit.
Al het vorenstaande in acht nemende kan de ondernemer niet anders dan concluderen tot afwijzing van het verzoek van de consument.
Ter zitting heeft de ondernemer verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.
Wij benadrukken nogmaals dat de tarieven, zoals die berekend zijn, door de ACM zijn getoetst en akkoord bevonden. Zou de ACM niet akkoord zijn gegaan, dan hadden wij de consument niet als klant kunnen overnemen.
In de brief van 6 januari zijn weliswaar de tarieven zonder belastingen en transportkosten vermeld, maar in die brief staat ook voorgerekend wat naar verwachting het nieuwe voorschotbedrag voor de consument zal zijn en dat kan hij makkelijk vergelijken met het oude voorschotbedrag. Dat voorschotbedrag is inclusief belastingen en transportkosten.
De beoordeling
Bij de beoordeling gaat de commissie, mede na raadpleging van het openbaar Centraal Insolventieregister en de daarin opgenomen openbare verslagen, uit van de navolgende vaststaande feiten.
a. De consument heeft gas en elektriciteit betrokken van de firma [naam energiemaatschappij]. Deze onderneming is bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 23 december 2021 failliet verklaard met benoeming van [naam curator] tot curator. Uit diens eerste openbaar verslag, te raadplegen in het Centraal Insolventieregister op rechtspraak.nl, blijkt dat deze onderneming financieel in de problemen is gekomen doordat het bedrijf waarbij zij haar energie inkocht failliet is gegaan en zij vervolgens tegen marktprijzen gas en elektriciteit moest gaan inkopen.
b. Op 22 december 2021 heeft de ACM besloten de leveringsvergunning van [naam energiemaatschappij] in te trekken per uiterlijk 19 januari 2022.
c. Op 30 december 2021 is een overeenkomst tot stand gekomen waarbij de curator het klantenbestand van [naam energiemaatschappij], ongeveer 2.600 contracten, heeft verkocht aan de ondernemer voor een bedrag van € 375.350,– te vermeerderen met 21% omzetbelasting tot in totaal € 454.173,50. De ondernemer heeft de ‘switch’ plaats laten vinden op 4 januari 2022 om 00:00 uur.
d. Volgens het eerste verslag van de curator is enkel het klantenbestand overgedragen aan de ondernemer en zijn de oude contracten met [naam energiemaatschappij] komen te vervallen.
e. De consument behoort tot de groep klanten die door de ondernemer van de curator is overgenomen.
Volgens het stelsel van wet- en regelgeving mag een ondernemer slechts op de energiemarkt als leverancier optreden met een daartoe strekkende vergunning van de Autoriteit Consument en Markt (ACM). Dat geldt zowel voor de levering van gas als voor de levering van elektriciteit. Op grond van artikel 47, lid 2 Gaswet en artikel 95f, lid 2 Elektriciteitswet zijn nadere regels gesteld met betrekking tot de tijdelijke voorzieningen en de procedure bij intrekking van een vergunning. Dit betreft een tweetal koninklijke besluiten op voordracht van de Minister van Economische Zaken, het Besluit leveringszekerheid gas (Blg) en het besluit leveringszekerheid elektriciteit (Ble).
Beide besluiten kennen een vrijwel gelijkluidende regeling voor een geval als het onderhavige in artikel 3, lid 5 en lid 6 Blg en artikel 2, lid 5 en lid 6 Ble. Deze bepalingen luiden (voor zover relevant) als volgt:
Artikel 3, lid 5 en lid 6 Blg
5. Tot en met tien werkdagen na het tijdstip waarop een beschikking is genomen, of indien dat korter is, tot het tijdstip waarop een beschikking in werking is getreden, is ingetrokken of tot het tijdstip waarop Onze Minister besluit het zesde lid toe te passen:
a. zijn de kleinverbruikers van de betrokken vergunninghouder niet bevoegd hun verbintenis op te schorten, en voert een netbeheerder geen leverancierswisseling op verzoek van die kleinverbruikers uit;
b. draagt de vergunninghouder dan wel de bewindvoerder en vergunninghouder tezamen, onderscheidenlijk de curator het bestand aan kleinverbruikers die gedurende de in aanhef bedoelde periode een verbintenis met de vergunninghouder hebben (…), zo spoedig mogelijk over aan één of meer andere vergunninghouders, die de levering van gas aan de betrokken kleinverbruikers voortzetten;
c. (…).
6. Indien op de elfde werkdag na het tijdstip waarop een beschikking is genomen deze beschikking niet inwerking is getreden of niet is ingetrokken, of indien dat korter is, het tijdstip waarop Onze Minister besluit dit lid toe te passen:
a. draagt de vergunninghouder dan wel de bewindvoerder en vergunninghouder tezamen, onderscheidenlijk de curator op de in de aanhef bedoelde dag het bestand aan kleinverbruikers die nog een verbintenis met de vergunninghouder hebben (…), over aan de netbeheerder van het landelijk gastransportnet;
b. draagt de netbeheerder van het landelijk gastransportnet er zorg voor dat de levering van gas aan kleinverbruikers, die gedurende de periode tussen de in aanhef bedoelde dag en het tijdstip van inwerkingtreding van de beschikking nog een overeenkomst met de betrokken vergunninghouder hebben, wordt voortgezet door een andere vergunninghouder (…). Daartoe coördineert hij de verdeling van die kleinverbruikers over de andere vergunninghouders en geeft daartoe aanwijzingen aan de netbeheerders. (…). De verdeling geschiedt naar evenredigheid van het totale aantal kleinverbruikers dat de andere vergunninghouders reeds beleveren, tenzij Onze Minister tot een andere wijze van verdeling besluit;
c. zet de aldus aangewezen vergunninghouder met een overeenkomst voor onbepaalde tijd en verder onder zijn voorwaarden de levering van gas aan de aan hem toegewezen kleinverbruikers vanaf de datum van toedeling voort;
d. zijn de kleinverbruikers van de betrokken vergunninghouder tot de datum van toedeling aan de aangewezen leverancier niet bevoegd hun verbintenis op te schorten, en voert een netbeheerder geen leverancierswisseling op verzoek van die kleinverbruikers uit;
e. (…)
f. (…)
De regeling uit het Ble is gelijkluidend, met dien verstande dat in lid 6 niet wordt verwezen naar de netbeheerder van het landelijk gastransportnet, maar naar de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet. Het Blg en Ble bieden dus voor het geval waarin de ACM een vergunning intrekt twee opties: de leverancier die zijn vergunning verliest (of diens bewindvoerder/curator) kan een klantenbestand overdragen aan een belangstellende partij (de vrijwillige overdracht) of aan de netbeheerder van het landelijk gasnet of landelijk hoogspanningsnet (gedwongen overdracht), die vervolgens het klantenbestand verdeelt over vergunninghouders of in zijn geheel toedeelt aan een andere vergunninghouder, die die toedeling moet accepteren. In beide gevallen bepalen de besluiten dat de consumenten gedurende dit proces niet bevoegd zijn om over te stappen en de netbeheerders niet bevoegd zijn om mee te werken aan een leverancierswissel.
De commissie stelt vast dat de formulering van de besluiten voor het geval van een vrijwillige overdracht afwijkt van de formulering voor het geval van een gedwongen overdracht. In het eerste geval bepaalt lid 5 onder b niet meer dan dat de nieuwe leverancier de levering van energie voortzet. In het tweede geval is daar in lid 6 aan toegevoegd dat dat gebeurt op basis van een overeenkomst voor onbepaalde tijd en tegen door de nieuwe leverancier te bepalen voorwaarden. Dit roept de vraag op of ook in het geval van een vrijwillige overdracht de levering wordt voortgezet voor onbepaalde tijd en tegen door de ondernemer te bepalen voorwaarden, of dat uit de verschillende formuleringen volgt dat bij een vrijwillige overdracht de nieuwe leverancier de bestaande tarieven en voorwaarden van de oude leverancier moet respecteren. Als argument daarvoor zou kunnen gelden dat een vrijwillig overnemende partij eventuele problemen en/of negatieve consequenties kan verdisconteren in de overnamesom die voor het verkrijgen van het klantenbestand wordt betaald. In het geval van een gedwongen overdracht krijgt de nieuwe leverancier een pakket klanten toebedeeld, zonder dat hij daarbij iets heeft kunnen bedingen ter beperking van de mogelijk negatieve consequenties daarvan. In dat verband doet zich allereerst de vraag voor wat juridisch gezien het karakter is van een overdracht zoals die na intrekking van een vergunning plaatsvindt.
De commissie is van oordeel dat in een dergelijk geval geen sprake is van een contractoverneming als bedoeld in artikel 6:159 BW. Een contractoverneming zoals in die bepaling geregeld is een tripartite overeenkomst waarvoor, vertaald naar de onderhavige situatie, de medewerking van de consument vereist is. Uit de geciteerde regelgeving vloeit voort dat bij een overdracht op grond van het Blg en Ble de medewerking van de consument niet vereist is en, sterker nog, de consument de overdracht moet dulden, omdat hij gedurende het proces tot de feitelijke overdracht niet mag overstappen. Voorts volgt voor het onderhavige geschil tussen de consument en de ondernemer dat uit het verslag van de curator (paragraaf 6.4) blijkt dat hij slechts het klantenbestand en de daaraan verbonden goodwill aan de ondernemer heeft overgedragen en dat de bestaande overeenkomsten met [naam energiemaatschappij] zijn vervallen. De overdracht van het klantenbestand door de curator aan de ondernemer draagt daarom niet het karakter van contractoverneming als bedoeld in artikel 6:159 BW.
Maar daarmee is op zich nog geen antwoord gegeven op de vraag of een vrijwillig overnemende leverancier al dan niet verplicht is om de tarieven en voorwaarden die golden voor de overgedragen klanten te respecteren. Lid 5 verplicht immers de overnemende leverancier alleen tot het voortzetten van de levering, maar zegt niets over de voorwaarden waarop en tarieven waartegen.
Een antwoord op de vraag of de wetgever een bedoeling heeft gehad ligt besloten in de wetshistorie, onder meer de Nota van Toelichting bij het Blg. In de artikelsgewijze toelichting wordt bij lid 5 specifiek verwezen naar de omstandigheid dat tussen de kleinverbruiker en de overnemende leverancier een nieuwe overeenkomst tot stand komt. In de artikelsgewijze toelichting op lid 6 wordt opgemerkt dat verplicht geswitchte klanten zullen worden beleverd tegen tarieven en voorwaarden van de overnemende leverancier om zo min mogelijk verstoring in de ondernemingsactiviteit van de overnemende vergunninghouders te laten ontstaan. Die omstandigheid geldt ook voor vrijwillig overnemende leveranciers. En in beide gevallen geldt dat de overgenomen kleinverbruiker de vrijheid heeft om na overname over te stappen naar een andere leverancier. Uit de toelichting volgt niet dat de wetgever heeft bedoeld om voor het in lid 5 geregelde geval van een vrijwillige overdracht een ander regime te creëren dan voor de in lid 6 bedoelde verplichte overdracht.
De commissie komt daarom tot de slotsom dat ook in het geval van een vrijwillige overdracht de ondernemer in beginsel de leveringsverplichting voor onbepaalde tijd overneemt op basis van een nieuwe overeenkomst, waarop de eenzijdig door de leverancier vastgestelde voorwaarden van toepassing zijn, behoudens voor zover die de mogelijkheid van een vrijwillige overstap naar een andere leverancier belemmeren. De kleinverbruiker heeft dan na overname de vrijheid om alsnog naar een andere leverancier over te stappen, wanneer hij zich niet kan vinden in de tarieven en/of voorwaarden die de overnemende leverancier hanteert.
Voor zover dat betekent dat een consument met prijsstijgingen wordt geconfronteerd, is dat een gevolg van het ontwikkelde systeem. Het Blg en het Ble hebben primair tot doel om kleinverbruikers te garanderen dat zij niet zonder elektriciteit of gas komen te zitten. Onder de groep kleinverbruikers vallen niet alleen consumenten, maar ook MKB’ers met een relatief beperkt verbruik. De besluiten hebben dus niet primair tot doel om consumenten te beschermen tegen grote prijsfluctuaties, maar bieden slechts bescherming tegen het plotseling stoppen van de levering van gas en/of elektriciteit.
Het voorgaande voert de commissie dan tot de slotsom dat ook in het geval van een vrijwillige overdracht als bedoeld in lid 5 de leverancier die de levering voortzet dit in beginsel doet voor onbepaalde tijd en tegen door hem te bepalen voorwaarden en tarieven. De commissie gaat er, nu daarover niets anders is aangevoerd, in dit geval vanuit dat dat de gebruikelijke consumentenvoorwaarden van de ondernemer zijn, met inbegrip van de geschillenregeling op grond waarvan de consument zich tot de commissie kan wenden. De ondernemer heeft de bevoegdheid van de commissie ook niet betwist.
Voor het onderhavige geschil betekent dat dat de consument gehouden is om het door de ondernemer berekende bedrag voor zijn gebruik gedurende de periode van 4 januari 2022 tot 4 februari 2022 te betalen. Het geschil betreft het bedrag dat bij eindnota in rekening is gebracht. Dat de ondernemer heeft gefactureerd over een langere periode dan van 4 januari tot 4 februari blijkt daar niet uit. Naar eigen zeggen heeft de ondernemer de gehanteerde tarieven laten toetsen door de ACM, die deze tarieven heeft goedgekeurd. Dat deze enkele malen hoger zijn dan de consument bij [naam energiemaatschappij] betaalde en wellicht ook niet helemaal marktconform, volgt uit de ontwikkelingen op de energiemarkt. Bovendien is het niet onredelijk dat de ondernemer bij het vaststellen van de tarieven een zekere marge hanteert om de investering in de vorm van de overnamesom terug te verdienen, waarbij hij rekening mag houden met het ervaringsfeit dat een deel van de overgenomen verbruikers gebruik zal maken van de mogelijkheid om met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn van 30 dagen over te stappen naar een andere leverancier.
Hiervoor is al vastgesteld dat voor de overname van een klantenbestand de medewerking van de verbruikers niet nodig is. In het geval waarin de overnemende partij de levering van energie voortzet op grond van het Blg en Ble, gebeurt dat dus in beginsel zonder dat de verbruiker om toestemming is gevraagd. Dat roept de vraag op of in dat geval wel een leveringsovereenkomst tot stand is gekomen. Die vraag speelt ook in het onderhavige geschil, omdat de consument al vrij snel na het bericht van de voortzetting van de levering van energie aan de ondernemer heeft laten weten niet in te kunnen stemmen met de door deze gehanteerde voorwaarden en tarieven. De commissie is van oordeel dat desondanks toch sprake is van een overeenkomst en verwijst daartoe naar hetgeen de Hoge Raad recent heeft overwogen in een geschil over de levering van water (HR 17 december 2021, te vinden op rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:HR:2021: 1889). In dit arrest overweegt de Hoge Raad onder meer:
“Het antwoord op de vraag of een overeenkomst tot stand is gekomen, is naar Nederlands recht afhankelijk van wat beide partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten toekennen, hebben afgeleid. Aanbod en aanvaarding behoeven niet uitdrukkelijk plaats te vinden. Zij kunnen in elke vorm plaatsvinden en kunnen besloten liggen in een of meer gedragingen.
Het oordeel van het hof (in rov. 3.9) dat tussen [leverancier] en [verweerder] geen overeenkomst tot waterlevering tot stand is gekomen, berust erop dat betrekkelijk korte tijd nadat [leverancier] zich schriftelijk tot [verweerder] had gewend, [verweerder] zowel telefonisch als schriftelijk aan [leverancier] kenbaar heeft gemaakt dat er geen contractuele relatie was en dat hij die ook niet wenste. Dit oordeel geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting voor zover het berust op een miskenning van hetgeen hiervoor in 3.2.2 is overwogen. Indien het hof dat niet heeft miskend, is het bedoelde oordeel zonder nadere toelichting niet begrijpelijk in het licht van de door [leverancier] aangevoerde omstandigheden (i) dat [verweerder], evenals elke andere consument, wist dat de levering van drinkwater niet gratis is, (ii) dat [verweerder] niettemin bijna vier jaar lang structureel drinkwater heeft verbruikt, (iii) dat [verweerder], ook nadat hij de welkombrief van [leverancier] en de daaropvolgende facturen en aanmaningen had ontvangen, zijn waterverbruik heeft voortgezet, en (iv) dat [verweerder], nadat een rechterlijke machtiging was verleend om de drinkwateraansluiting van de woning af te sluiten, heeft laten weten dat hij toch een overeenkomst met [leverancier] wenste.”
In de onderhavige zaak betwist de consument niet dat hij een vergoeding voor door de ondernemer geleverd gas en geleverde elektriciteit verschuldigd is. Omdat hij dit ook heeft verbruikt en dat verbruik tot 4 februari 2022 heeft voortgezet, ook nadat de ondernemer een welkomstbrief had gezonden, is de commissie van oordeel dat een overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen. Overigens gaat ook de wetgever ervan uit dat na een vrijwillige overname van een klantenbestand een nieuwe overeenkomst tot stand komt met de overnemende leverancier. Deze vloeit dus (mede) voort uit de regelgeving omtrent leveringszekerheid ten aanzien van energie als essentiële voorziening voor het levensonderhoud.
Hetgeen hiervoor is overwogen voert de commissie tot de slotsom dat de klacht van de consument ongegrond is. Beslist wordt daarom als hierna vermeld.
Beslissing
Het door de consument verlangde wordt afgewezen.
Het in depot gestorte bedrag van € 305,25 wordt als volgt verrekend. Dit bedrag wordt uitbetaald aan de ondernemer.
Aldus beslist op door de Geschillencommissie Energie, bestaande uit mr. R.J.M. Cremers, voorzitter, de heer H.W. Zuur en mr. S.J.S Bakker, leden, op 28 maart 2022.