Commissie: Advocatuur
Categorie: Declaratie
Jaartal: 2014
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
ADV04-0107
De uitspraak:
1. Bevoegdheid arbiters en plaats van arbitrage 1.1 De bevoegdheid van de arbiters berust op een overeenkomst tot arbitrage, zoals vervat in een door beide partijen ondertekend inschrijfformulier, waarbij partijen zich voor de beslechting van alle geschillen ontstaan naar aanleiding van de totstandkoming en / of uitvoering van de dienstverlening, inclusief alle declaratiegeschillen, onderwerpen aan arbitrage door de Geschillencommissie Advocatuur (hierna te noemen: de commissie). Aldus is voldaan aan de eis van artikel 1021 wetboek van Burgerlijke rechtsvordering. Partijen zijn tevens overeengekomen dat alle geschillen – zoals hiervoor omschreven – zullen worden beslecht overeenkomstig het Reglement Geschillencommissie Advocatuur (hierna te noemen: het Reglement). 1.2 De bevoegdheid van ondergetekende om het geschil tussen partijen als arbiters te beslechten is gezien het vorenstaande gegeven. Zij dienen gelet op het bepaalde in artikel 31 van het Reglement te beslissen als goede mannen naar billijkheid, waarbij zij met in achtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteren dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat. 1.3 Als plaats van arbitrage is Zwolle vastgesteld. 2. Verloop van de procedure Bij schrijven van 8 juni 2004, heeft [naam medewerker advocatenkantoor] namens eiseres een geschil aanhangig gemaakt tegen [naam cliënte] (hierna ook te noemen de cliënte) [naam medewerker advocatenkantoor] (hierna ook te noemen: de advocaat) heeft hierbij een afschriften overgelegd van de declaraties van 14 juni 2002 en 1 mei 2002 ter grootte van in totaal € 489,40. Namens de commissie is de cliënte verzocht – onder invulling en retournering van het bij deze brief bijgevoegde vragenformulier – schriftelijk verweer te voeren tegen de vordering van de advocaat. De cliënte heeft bij brief van 3 februari 2005 verweer gevoerd tegen de vordering van de advocaat. 2.1 Standpunt eiseres De cliënte heeft ondanks herhaalde betalingsherinneringen de declaraties onbetaald gelaten, noch heeft zij de hoogte van de nota betwist. Ook betwist zij niet dat het kantoor werkzaamheden voor haar heeft verricht. De advocaat heeft een zeer uitgebreid schriftelijk advies uitgebracht over de verschillende aspecten van een echtscheiding. De cliënte heeft niet gereageerd op diverse schriftelijke verzoeken om inlichtingen en een verzoeken tot toezending van een verklaring omtrent inkomen en vermogen. De cliënte heeft evenmin meegedeeld dat zij afzag van rechtshulp door het kantoor. De advocaat verzoekt de commissie de cliënte te veroordelen tot betaling van de openstaande vordering ad € 489,40 te vermeerderen met de uittrekselkosten ad € 15,90, de wettelijke rente vanaf 14 juni 2002 respectievelijk 1 mei 2002 tot aan de dag van algehele voldoening, de buitengerechtelijke incassokosten ad € 50,– en onder veroordeling van cliënte in de arbitragekosten. 2.2 Standpunt verweerster De cliënte erkent dat zij bij de advocaat is geweest en een gesprek heeft gehad omdat zij wilde scheiden. In dit gesprek zijn de verschillende manieren van scheiden besproken. De cliënte heeft toen de knoop om te scheiden nog niet definitief doorgehakt. 2.3 Behandeling Op 1 september 2005 heeft te Zwolle de mondelinge behandeling plaatsgevonden ten overstaan van arbiters, bijgestaan door [naam secretaris], fungerend als secretaris.
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid hun standpunt nader toe te lichten. 3. Beoordeling van het geschil De commissie vat het verweer van de cliënte aldus op dat zij zich op het standpunt stelt dat zij uitsluitend een oriënterend gesprek met de advocaat heeft gevoerd. De commissie acht het gezien het inschrijfformulier dat de cliënte als opdrachtgever heeft mede ondertekend niet aannemelijk dat de bespreking van 12 april 2002 uitsluitend een oriënterend karakter heeft gehad, terwijl ook overigens niet is gebleken dat dit gesprek gratis was. Uit het inschrijfformulier blijkt tevens dat partijen geen uurtarief zijn overeengekomen voor het geval de cliënte onverhoopt niet in aanmerking zou blijken te komen voor gefinancierde rechtshulp. De commissie houdt het ervoor dat de advocaat aanvankelijk de eigen bijdrage van € 61,– heeft gedeclareerd in de veronderstelling dat de cliënte een toevoeging zou verkrijgen en vervolgens nadat duidelijk was geworden dat de cliënte de zaak niet wenste door te zetten heeft afgerekend op basis van uurtarief. De commissie is van oordeel dat de advocaat onjuist heeft gehandeld door beide declaraties ter incasso aan de commissie voor te leggen. De commissie stelt in dit verband vast dat de advocaat onweersproken heeft gesteld dat de cliënte de gevraagde verklaring van inkomen en vermogen niet heeft toegezonden. Onder deze omstandigheid acht de commissie het aan de cliënte te wijten dat zij de gewenste toevoeging niet heeft verkregen met als consequentie dat zij de niet betwiste werkzaamheden als betalende cliënt dient te voldoen. Dit houdt echter evenzeer in dat de declaratie van 1 mei 2002 betreffende de eigen bijdrage op dat moment is komen te vervallen. De vordering tot betaling van deze declaratie dient dan ook om deze reden te worden afgewezen, ware het niet dat deze declaratie inmiddels door de advocaat is ingetrokken. Teneinde inzicht te krijgen in de verrichte werkzaamheden heeft de commissie de advocaat onder aanhouding van de beslissing verzocht om overlegging van de specificatie van de verrichte werkzaamheden. Uit deze specificatie is het de commissie gebleken dat de advocaat kennelijk een uurtarief van € 108,– heeft gehanteerd. Gelet op het feit dat tussen partijen geen tariefafspraak is gemaakt voor het geval de cliënte – door welke omstandigheid dan ook – niet in aanmerking zou komen voor een toevoeging, ziet de commissie aanleiding de openstaande declaratie van 14 juni 2002 naar redelijkheid en billijkheid te verminderen en de totale resterende betalingsverplichting van de cliënte vast te stellen op een bedrag van € 220,– exclusief 19% BTW. De commissie wijst de gevorderde wettelijke rente en incassokosten af nu het aan eiseres zelf te wijten is dat zij laat in actie is gekomen om de openstaande declaratie te incasseren en bovendien in onderhavige procedure aanvankelijk onjuiste adresgegevens van de cliënte heeft overgelegd waardoor extra vertraging is opgetreden. Met betrekking tot de gevorderde kosten uittreksel bevolkingsregister bepaalt de commissie dat deze kosten voor risico van incasserende ondernemer dienen te komen, zodat ook deze vordering wordt afgewezen. Wat betreft de arbitragekosten overweegt de commissie dat de cliënt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld zal worden tot betaling van de kosten van deze arbitrage, welke worden begroot op € 89,25. Gelet op de beslissing wordt eiseres geacht de arbitragekosten bij wijze van voorschotbetaling mede namens de verweerster te hebben voldaan. De commissie bepaalt voorts dat het bedrag dat eiseres terzake van de arbitragekosten heeft voldaan in zijn geheel komt te vervallen aan de commissie en veroordeelt verweerster tot betaling van deze kosten. 4. Beslissing De commissie: – veroordeelt [naam cliënte] aan [naam advocatenkantoor] te betalen een bedrag van € 261,80; – veroordeelt [naam cliënte] tot betaling aan [naam advocatenkantoor] van de kosten van deze arbitrage, welke worden begroot op € 89,25. – wijst het meer of anders gevorderde af. Deze uitspraak is aldus gewezen te Zwolle op 27 oktober 2005.