
Commissie: Energie
Categorie: Overeenkomst
Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: Ongegrond
Referentiecode:
153838/170423
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
Het geschil betreft de vraag of de ondernemer voor warmte onredelijke tarieven hanteert nu de kosten voor het betreffende net laag zijn. De ondernemer begrijpt de klacht van de klant en begrijpt dat de tariefstijging onwenselijk is. De ACM stelt echter de maximum tarieven vast op basis van de vigerende wet- en regelgeving en de ondernemer zit dit jaar ruim onder deze maximum gestelde tarieven en voldoet hiermee aan de tariefregulering. De commissie merkt op dat de stijging van de door de ACM vastgestelde maxima 67% is. De ACM is bevoegd een rendementstoets toe te passen. De commissie heeft die bevoegdheid niet. Conclusie uit het voorgaande is dat de ondernemer bevoegd is een eenheidstarief te hanteren voor alle door hem geëxploiteerde projecten. De klacht van de consument dient dan ook afgewezen te worden.
De uitspraak
Onderwerp van het geschil
De consument heeft de klacht voorgelegd aan de ondernemer.
Het geschil betreft de vraag of de ondernemer voor warmte onredelijke tarieven hanteert nu de kosten voor het betreffende net laag zijn.
Standpunt van de consument
Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De klacht van de consument ziet op de onterechte en onredelijke verhoging van de tarieven die de ondernemer rekent voor de levering van warmte en warm water.
De consument woont in [woonwijk] in [stad], een nieuwe woonwijk met ongeveer 500 woningen die de afgelopen jaren gebouwd zijn. In deze wijk heeft geen enkele woning een aansluiting op het gasnet. De firma [energieleverancier x] heeft voor de hele wijk een Warmte-koudeopslag (WKO)-systeem opgezet, waarbij alle bewoners verplicht, op straffe van een flinke boete en betaling van schadevergoeding, aangesloten zijn.
Deze installatie is helemaal zelfstandig; de warmte en koude die gebruikt wordt, komt uit de waterbronnen van de installatie. In 2017 heeft [energieleverancier x] een contract voor tien jaar afgesloten met het bedrijf [bedrijf y] waarbij [bedrijf y] betaalt voor het leveren van warmte aan het WKO-systeem waar [bedrijf y] koelwater voor terugkrijgt. Dat is de enige industriële warmte die geleverd wordt en waar de ondernemer, als rechtsopvolger van [energieleverancier x], nu dus ook geld voor ontvangt.
In maart 2021 heeft [energieleverancier x] de WKO-installatie in onze wijk verkocht aan de ondernemer.
Begin januari kreeg de consument een e-mail waarin de ondernemer aankondigt dat de tarieven fors verhoogd worden. De prijzen voor warmte en warm water stijgen met 68%.
De ondernemer beweert in zijn e-mail en op zijn site dat dat nodig is omdat de prijzen voor gas en daardoor ook voor industriële warmte fors gestegen zijn. In het geval van onze WKO-installatie klopt hier niets van. Er wordt absoluut geen gas gebruikt bij deze installatie en voor industriële warmte krijgt de ondernemer zelfs betaald.
Dit heeft de consument uiteraard per e-mail aan de ondernemer laten weten met daarbij de eis dat hij met nieuwe tarieven moet komen die gebaseerd zijn op realistische kosten die bij het WKO-systeem gemaakt worden. Het antwoord was dat de ondernemer de mail van de consument gelezen had en dat hij verwacht dat de consument antwoorden op zijn vragen op de site van de ondernemer kan vinden. Er wordt absoluut niet ingegaan op de eis om tarieven te krijgen die gebaseerd zijn op de echte kosten die gemaakt worden. Het lijkt erop dat de ondernemer de e-mail zelfs niet gelezen heeft. Dit heeft de consument ook teruggemaild, waarna hij na een flinke tijd weer een algemene mail terugkreeg. Ook hierin gaat de ondernemer weer niet in op de situatie van de WKO-installatie.
De Warmtewet, artikel 2.1, zegt: “Een leverancier draagt zorg voor een betrouwbare levering van warmte tegen redelijke voorwaarden en met inachtneming van een goede kwaliteit van dienstverlening.”
De tarieven die de ondernemer nu rekent voor warmte en warm water zijn niet redelijk te noemen. Ze liggen onder het maximum dat de Autoriteit Consument & Markt (ACM) aangeeft maar de ondernemer beweert dat deze stijging alleen noodzakelijk is door de gestegen gasprijzen. Bij de opwekking van de warmte in onze wijk wordt geen gas gebruikt; de ondernemer krijgt betaald voor industriële warmte en dus mag de verhoging van de gasprijs niet als excuus gebruikt worden om onze tarieven fors te verhogen. Dat de elektriciteitsprijzen ook gestegen zijn, is duidelijk. Dat rechtvaardigt echter absoluut niet een prijsverhoging van 67% op warmte alsof er bij onze WKO-installatie gas gebruikt wordt.
De ACM heeft alle warmteleveranciers op 23 december 2021 laten weten dat ze de tarieven niet onnodig mogen verhogen vanwege de gestegen gasprijzen. Op haar site zegt de ACM: ” Daarom vragen wij de warmteleveranciers om hun tarieven te verhogen alleen als dat nodig is. Bijvoorbeeld omdat hun eigen kosten door de hoge gasprijs ook zijn gestegen. Hebben de hoge gasprijzen heel veel invloed op de kosten van de warmteleverancier? Alleen dan kan de warmteleverancier de tarieven verhogen tot uiterlijk het maximum. Wij vinden het belangrijk dat de leveranciers tegen hun klanten duidelijk en open zijn over hun tarieven.” (https://www.acm.nl/nl/onderwerpen/energie/afnemers-van-energie/warmte-informatie-voor-zakelijke-afnemers/warmtetarieven). Zoals hierboven al beschreven, heeft de ondernemer de tarieven in onze wijk wel onnodig verhoogd. Hij houdt zich dus niet aan de aanwijzingen van de ACM.
De consument verlangt om uit te spreken dat de ondernemer hem deze tarieven niet mag opleggen maar dat de ondernemer met nieuwe tarieven moet komen die gebaseerd zijn op reële kosten die er gemaakt worden voor de WKO-installatie in de wijk. Dit moet niet alleen voor de indiener van deze klacht gelden maar voor alle bewoners van [woonwijk].
Standpunt van de ondernemer
Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De ondernemer verzoekt de klacht van de klant af te wijzen, althans de klant niet-ontvankelijk te verklaren. Hij begrijpt dat elke tariefstijging onwenselijk is. Over de tarieven van 2022 zijn veel vragen bij de ondernemer binnengekomen over de oorzaak van deze stijging. Hij probeert hierover zo duidelijk mogelijk te communiceren, zodat klanten de reden van deze stijging beter kunnen begrijpen. Op dit moment is de koppeling tussen de gas- en de warmtetarieven vastgelegd in de Warmtewet. De ACM bepaalt jaarlijks vóór het begin van het nieuwe jaar de maximumtarieven voor warmte. Warmteleveranciers stellen per 1 januari van ieder jaar hun eigen tarieven vast. Dit jaar hanteert de ondernemer een GigaJoule tarief van € 42,92 tegenover het maximumtarief van de ACM van € 53,95. Het vastrecht voor klanten waarbij de afleverset inclusief warmtapwater in eigendom is van de ondernemer is € 563,71. De ACM heeft hiervoor in 2022 het maximum tarief vastgesteld op € 653,21. De tarieven zijn ruim binnen de marges zoals bepaald door de ACM. De tarieven zijn in vergelijking met de andere warmteleveranciers gemiddeld. De ondernemer voldoet hiermee aan de tariefregulering die via de ACM en de Warmtewet aan hem gesteld wordt.
Dat maakt dat de ondernemer meent dat de klacht van de klant moet worden afgewezen. Daarnaast geldt dat artikel 5 van de Warmtewet bepaalt dat de ACM de maximumprijs die een leverancier ten hoogste zal berekenen voor de levering van warmte vaststelt. Artikel 15 van de Warmtewet bepaalt dat de ACM is belast met taken ter uitvoering van deze wet en het toezicht op de naleving van deze wet. Het primaat van de tariefstelling, en het toezicht daarop, ligt dus bij de ACM. Dat maakt dat de klant in zijn onderhavige klacht niet-ontvankelijk is.
De ondernemer begrijpt de klacht van de klant en begrijpt dat de tariefstijging onwenselijk is. De ACM stelt echter de maximum tarieven vast op basis van de vigerende wet- en regelgeving en de ondernemer zit dit jaar ruim onder deze maximum gestelde tarieven en voldoet hiermee aan de tariefregulering. De ondernemer verzoekt daarom ook de klant niet-ontvankelijk te verklaren, althans de klacht van de klant af te wijzen, en het dossier te sluiten.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
Voor de ontvankelijkheid van de consument verwijst de commissie naar haar uitspraak d.d. 9 augustus 2022.
Ter zitting heeft de ondernemer toegelicht dat hij warmte levert aan verschillende projecten, onder meer aan de wijk waarin de consument woont. Hij hanteert voor alle projecten een eenheidstarief. Niet ter discussie staat dat het door de ondernemer gehanteerde tarief valt onder het maximum dat de ACM heeft bepaald. Het gaat in deze zaak dan ook om de vraag of een eenheidstarief gehanteerd mag worden, waarin het tarief gebaseerd is op de door de ondernemer in alle projecten gemaakte kosten of dat het tarief gebaseerd moet worden op de kosten van het project in de wijk van de consument.
De commissie verwijst naar de wetsgeschiedenis betreffende artikel 7 van de Warmtewet. Uit de memorie van toelichting volgt dat, indien een ondernemer meer netten (projecten) exploiteert, ter vermijding van complexiteit door de wetgever gekozen is om het tarief van elk net (project) alleen te onderwerpen aan het door de ACM gestelde maximum gebaseerd op het niet-meer-dan-anders-principe (artikel 5 Warmtewet). Overigens heeft de ACM de bevoegdheid om het totale rendement van de ondernemer te onderzoeken en, zo nodig, voor de ondernemer een ander, lager maximum te vast te stellen.
Ter wille van de duidelijkheid zal de commissie de hiervoor bedoelde passage uit de Memorie van Toelichting (Tweede Kamer, 2010-2011, 32839, nr. 3) onder 2.2 (aanpassing tariefstelsel) citeren:
De aanpassingen in het tariefstelsel hebben tot doel de complexiteit van dit stelsel te verminderen en daarbij recht te doen aan de oorspronkelijke uitgangspunten van de wet. De complexiteit van het tariefstelsel in het oorspronkelijke wetsvoorstel hangt samen met de interactie van de maximumprijs en de redelijke prijs. Deze combinatie van twee mogelijke tarieven zorgde voor onduidelijkheid richting verbruikers en een complexe uitvoering voor zowel warmteleveranciers als toezichthouder. Door middel van deze wetswijziging wordt het tariefstelsel daarom op dusdanige wijze aangepast dat er geen sprake meer is van twee mogelijke prijzen voor verbruikers; de maximumprijs gebaseerd op het Niet Meer Dan Anders (NMDA)-principe wordt het uitgangspunt. Hiermee is het altijd duidelijk op welk tarief verbruikers worden afgerekend en hebben zij de zekerheid niet meer te betalen dan een verbruiker die is aangesloten op gas.
De oorspronkelijke uitgangspunten van de Warmtewet zijn echter tweeledig. Naast het voorkomen dat verbruikers meer betalen dan een verbruiker in de gassituatie, was een tweede uitgangspunt het voorkomen van overwinsten bij warmteleveranciers. Om eveneens recht te doen aan dit uitgangspunt introduceert deze wetswijziging een structureel toezicht op de rendementen van warmteleveranciers. Dit toezicht kan, mocht daar aanleiding toe bestaan, worden uitgebreid met een rendementstoets waarmee per leverancier de toekomstige tarieven naar beneden bijgesteld kunnen worden. Deze periodieke rendementsmonitor is neergelegd in artikel 7, eerste lid, van het wetsvoorstel.
De monitor heeft als doel om een beeld te genereren over de behaalde rendementen in de warmteleveringsmarkt. De monitor zal worden verricht door de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit (hierna: NMa).
De monitor zal elke twee jaar plaatsvinden, waarbij de eerste monitor twee jaar na inwerkingtreding zal plaats vinden. Daarbij is relevant dat voor leveranciers met meerdere warmtenetten de rendementsmonitor zich zal richten op de gehele portfolio van de warmteleverancier. Tevens zal bij de bepaling van de rendementen van de leveranciers rekening gehouden moeten worden met de gehele levensduur van het warmteproject. De wijze waarop de monitor wordt ingericht is in beginsel aan de NMa, waarbij omwille van uitvoerbaarheid en doel van de monitor onderscheid gemaakt zou kunnen worden tussen verschillende groepen leveranciers, zoals vergunninghouders en overige leveranciers. Dit kan tevens inhouden dat sommige groepen leveranciers niet worden meegenomen in de monitor. Voor de volledigheid kan worden opgemerkt dat Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (hierna: de minister) op grond van zijn, op basis van artikel 5d van de Mededingingswet toekomende, bevoegdheid beleidsregels kan maken met betrekking tot de aan de NMa toekomende bevoegdheden.
Indien het algemene beeld van de rendementen uit de monitor hiertoe aanleiding geeft, kan zo nodig per leverancier het behaalde rendement worden bekeken via de zogenaamde rendementstoets. Omwille van de uitvoerbaarheid van de toets kan de Raad de toets bij specifieke niet-vergunninghouders signaalgestuurd plaats laten vinden. Deze toets kan leiden tot verdiscontering van de meer dan redelijk geachte rendementen in toekomstige tarieven. Het meer dan redelijk geachte behaalde rendement van een specifieke leverancier kan in dat geval door middel van een correctiefactor in de tarieven van die betreffende leverancier worden verdisconteerd. Ook hierbij geldt dat bij de bepaling van de rendementen van de leveranciers rekening gehouden zal worden met de gehele levensduur van het warmteproject en de gehele portfolio van de leverancier. Deze rendementstoets is neergelegd in artikel 7, tweede en derde lid, van onderhavig wetsvoorstel door middel van een bevoegdheid van de NMa. De combinatie van rendementsmonitor en vervolgens de toets zorgt ervoor dat adequaat kan worden ingegrepen indien blijkt dat warmteleveranciers te hoge rendementen maken en is daarmee een effectieve waarborg voor het tegengaan van overwinsten van leveranciers. Hiermee wordt naar het oordeel van het kabinet recht gedaan aan de oorspronkelijke uitgangspunten van de wet, terwijl tegelijk de complexiteit aanzienlijk vermindert ten opzichte van de oorspronkelijke situatie met zowel een maximumprijs als een redelijke prijs per net, inclusief de daarmee gepaard gaande pooling.
De commissie merkt nog op dat de stijging van de door de ACM vastgestelde maxima inderdaad 67% is. De ACM is bevoegd, als hiervoor opgemerkt, een rendementstoets toe te passen. De commissie heeft die bevoegdheid niet.
Conclusie uit het voorgaande is dat de ondernemer bevoegd is een eenheidstarief te hanteren voor alle door hem geëxploiteerde projecten. De klacht van de consument dient dan ook afgewezen te worden.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
Het door de consument verlangde wordt afgewezen.
Overeenkomstig het reglement van de commissie is de ondernemer aan de commissie behandelingskosten verschuldigd.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Energie, bestaande uit de heer mr. R.J. Paris, voorzitter, de heer R.A. Timmer en mevrouw mr. M.T. Buiting, leden, op 14 november 2022.