ondernemer is overeenkomst wel correct nagekomen. Voldoende begeleiding en informatie rond stageplek

De Geschillencommissie




Commissie: Particuliere Onderwijsinstellingen    Categorie: Conformiteit    Jaartal: 2017
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 105878

De uitspraak:

Onderwerp van het geschil

Het geschil vloeit voort uit op 28 april 2014, 7 september 2015 en 11 september 2016 tussen partijen tot stand gekomen overeenkomsten. De ondernemer heeft zich daarbij verplicht tot het verschaffen van een opleiding Commercieel Business Management tegen de daarvoor door de consument te betalen prijs van € 13.900,– per studiejaar.

Het geschil betreft de vraag of sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de uitvoering van de overeenkomst van de zijde van de ondernemer.
De consument heeft op 28 juni 2016 de klacht voorgelegd aan de ondernemer.

Standpunt van de consument

Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.

Zowel in het eerste als in het tweede studiejaar maakt een stage van drie maanden onderdeel uit van het onderwijsprogramma. De consument is zowel in het eerste als in het tweede studiejaar niet in de gelegenheid geweest om succesvol stage te lopen. Daardoor heeft hij een studievertraging opgelopen van tweemaal drie maanden.

In het eerste jaar is door de consument zelf een stageadres aangedragen. Dat stageadres bleek niet geschikt, omdat het betreffende bedrijf geen erkenning van de Samenwerkingsorganisatie Beroepson-derwijs Bedrijfsleven (SBB) had. Het betreffende bedrijf heeft getracht de betreffende erkenning te verkrijgen, maar dat is niet gelukt. Volgens de eigen regels was een SBB-erkenning echter niet nood-zakelijk. Bovendien heeft een andere student een stage kunnen lopen bij een bedrijf zonder SBB-erkenning. Dat betekent dat dat ook voor de consument mogelijk was geweest.

De ondernemer heeft geen moeite gedaan om een passende stageplaats te vinden voor de consument en geen alternatieve stageplaatsen aangeboden.

Bovendien is de ondernemer niet bereid gebleken om de stage, die de consument in de zomer van 2016 bij een ander bedrijf heeft gelopen als zodanig te erkennen.

Een en ander heeft geresulteerd in een studievertraging van drie maanden, omdat de consument alsnog stage zal moeten lopen.

Ook de stage in het tweede jaar liep niet goed. De consument heeft zelf een stageadres aangedragen, maar ook dat bedrijf had geen SBB-erkenning. Waarom dat bedrijf de erkenning niet had kon de on-dernemer niet duidelijk maken aan de consument. De ondernemer heeft weinig moeite gedaan om zelf een erkenning voor het betreffende bedrijf te regelen.

De ondernemer heeft in het tweede jaar vervolgens wel stageplekken aangeboden. Het betrof hier echter geen volwaardige stageplekken. De eerste stage, die de consument gelopen heeft, heeft hij met instemming van de ondernemer afgebroken. Deze stage voldeed in zijn geheel niet. De consument vervulde eigenlijk slechts een normale arbeidsplaats.

Ook de tweede stageplek voldeed niet aan hetgeen de consument mocht verwachten. Ook daar werd de consument slechts ingezet als arbeidskracht en werd hij niet als stagiair begeleid.
Omdat vervolgens tijdens het schooljaar geen stage meer te regelen was heeft de consument ook hier weer drie maanden studievertraging opgelopen.

Al met al heeft de ondernemer niet voldaan aan hetgeen van haar verwacht mocht worden, zeker gelet op de forse kosten van de opleiding. Dat de consument wellicht extra begeleiding nodig heeft doet daaraan niet af, die begeleiding mag van de ondernemer verwacht worden.
Daarbij heeft de consument zich er aan gestoord dat de ondernemer het onderwijs op zich als incas-somiddel jegens de consument heeft gebruikt.
De consument verlangt terugbetaling van het overeengekomen bedrag voor de duur van zes maanden, in totaal € 9.000,–.
Ter zitting heeft de consument verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.

De consument volgt de opleiding nog steeds en maakt goede vorderingen. Hij moet echter nog steeds twee stages volgen. De consument had van de ondernemer meer ondersteuning verwacht. De inzet om voor de consument een passende stage te vinden is minimaal geweest. Ook heeft de ondernemer geen enkele moeite gedaan om een erkenning te krijgen voor de door de consument aangedragen mogelijke stagebedrijven. De regeling biedt immers ook de mogelijkheid dat de ondernemer het betreffende bedrijf voordraagt.
De consument heeft eigenlijk zonder noemenswaardige ondersteuning alles in zijn eentje moeten opknappen. Toen uiteindelijk de ondernemer twee stageadressen heeft voorgesteld bleken dat bovendien niet bedrijven te zijn, die de consument mocht verwachten op grond van de marketinguitingen van de ondernemer.

De consument is van mening dat de ondernemer niet datgene heeft gedaan wat de consument van de ondernemer mocht verwachten. De consument heeft daardoor studievertraging opgelopen. De consument is overigens zelf wel degelijk in de weer geweest om stageplaatsen te verkrijgen. In het tweede jaar is de consument wel degelijk aanwezig geweest in stagelessen en op Career Events.

De consument verlangt betaling van € 9.000,– en veroordeling van de ondernemer in de kosten van deze procedure.

Standpunt van de ondernemer

Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.

Onderdeel van het door de consument te doorlopen curriculum van de opleiding Commercieel Business Management (CBM) zijn twee stages.

De consument heeft aangekondigd zijn eerste stage bij een door hemzelf aangedragen bedrijf te willen vervullen. Omdat dat bedrijf geen erkenning als leerbedrijf had is dat voorstel door de ondernemer afgewezen.

De consument heeft vervolgens een nieuw stageadres aangedragen. Ook dat bedrijf had geen erkenning. Een poging om een erkenning te krijgen bleek niet succesvol.

De ondernemer heeft vervolgens stages voor de consument geregeld. De eerste stage brak de consument al na enkele dagen af.

De tweede stage leek meer succes te hebben. De consument deelde aan de ondernemer zelfs mee dat hij ook wel zijn tweede stage daar zou kunnen en mogen doen. Weer enkele dagen later heeft de consument plotseling ook deze stage beëindigd.

Later heeft de consument gevraagd of werk dat hij in de zomer bij een ander bedrijf gedaan heeft niet als stage aangemerkt kan worden. Dat heeft de ondernemer echter afgewezen.
Omdat de consument nog geen stages heeft gelopen loopt hij achter bij zijn klasgenoten, hetgeen hij de ondernemer verwijt.

De ondernemer is niet betrokken bij de erkenning van enig bedrijf als leerbedrijf. Dat is een zaak van het betreffende bedrijf zelf. Aan de andere kant is de ondernemer volgens de wet wel gehouden de studenten een stageplaats bij een erkend leerbedrijf te laten vervullen. Als sprake is van een mogelijke stage bij een niet als leerbedrijf erkende onderneming kan de betreffende stage dan ook niet door de ondernemer worden goedgekeurd.

De door de consument gehanteerde tabel is niet bepalend voor de inhoud en vorm van een stage, de ondernemer en de consument zijn gebonden aan het Onderwijs- en Examenreglement en aan de wet.

Of een medestudent van de consument een stage op een bedrijf zonder de juiste erkenning heeft gelopen doet niet terzake. Zelfs als er een fout gemaakt zou zijn betekent dat nog niet dat vervolgens de bepalingen van de reglementen en de wet voor alle andere studenten buiten toepassing zouden blijven.

Op diverse uitingen van de ondernemer wordt studenten als de consument duidelijk gemaakt wat de vereisten zijn van de stages en de stagebedrijven. Dat sprake moet zijn van een erkend leerbedrijf komt daarbij ook uitdrukkelijk aan de orde.

Voor wat betreft de begeleiding bij het zoeken naar een stageplaats is de ondernemer ook niet tekort geschoten. De consument heeft daar echter nauwelijks gebruik van gemaakt, hij is hooguit incidenteel naar stagelessen geweest en hij is niet naar Career Events gegaan. Vervolgens was het eigenlijk te laat om nog een plaats te regelen.

Bij de tweede stage bleek het beoogde stagebedrijf geen erkenning te krijgen, hetgeen buiten de invloedssfeer van de ondernemer ligt. Na die teleurstelling voor de consument heeft de ondernemer actief bemiddeld naar stagebedrijven. Daarbij is zelfs geen sprake meer geweest van begeleiding, de consument is eigenlijk bij de hand genomen.

De aan de consument aangeboden stageplaatsen waren volwaardige stageplaatsen. De consument is er op gesprek geweest en heeft bij beide bedrijven zelf besloten om de stageplaats te gaan vervullen.

Dat de betreffende bedrijven wellicht niet aan de verwachtingen van de consument voldeden ligt niet aan de ondernemer. Als de consument zich actiever had opgesteld had hijzelf ook een stage bij de mooiste bedrijven kunnen realiseren.

De beide stagebedrijven hebben na twee dagen een gesprek met de consument gehad. In beide gevallen heeft de consument kort daarop de stage zelf beëindigd. Desalniettemin wilden, zo bleek de ondernemer, beide bedrijven nog door met de consument, maar de consument zelf wilde niet meer. De ondernemer heeft meer dan voldoende gedaan om de consument daarbij te begeleiden.
 Ook de begeleiding in het algemeen is meer dan voldoende geweest. De consument had meer begeleiding nodig dan de gemiddelde student en kreeg die ook.

De ondernemer had niet de mogelijkheid om de zomerbaan van de consument als stage te erkennen. Het werk was immers niet ingebed in de opleiding, er was ook geen stage-overeenkomst tussen de consument, de ondernemer en het bedrijf. De ondernemer heeft de stage ook niet tevoren goedgekeurd. Bovendien is het bedrijf geen erkend leerbedrijf. Dat maakt het onmogelijk om het werk als stage te erkennen.
De ondernemer betwist overigens dat de consument grote vertraging heeft opgelopen. Tijdens de periode dat hij stage had moeten lopen heeft de consument de achterstand in de reguliere vakken voor een deel kunnen inlopen. Dat had hij anders na afloop van een stage nog moeten doen.
Voor zover de consument de vrijgevallen tijd niet voor studiedoeleinden heeft gebruikt heeft hij niet voldaan aan zijn verplichting om schade zoveel mogelijk te beperken.

De consument is overigens zorgvuldig en zeer intensief begeleid. Ook de communicatie is altijd zorgvuldig geweest.

De consument klaagt dat de ondernemer betaling van het collegegeld koppelt aan de opleiding. De ondernemer handelt echter correct door de betaling voor de diensten die geleverd worden los te koppelen van de discussie over klachten.
De ondernemer heeft telkens serieus en inhoudelijk op klachten gereageerd.

Ter zitting heeft de ondernemer verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.

De ondernemer heeft gedaan wat van de ondernemer verwacht mocht worden. De consument heeft aanvankelijk zelf veel te weinig activiteiten ontplooid, was veel afwezig en miste bijvoorbeeld de lessen die de voorbereiding op de stage waren. Daarmee miste de consument ook de begeleiding naar een proactieve manier om het zoeken van een stageplek aan te pakken.

Als stageadres kunnen alleen bedrijven fungeren met een voor de opleiding die de student volgt geldende crebo-code. Dat is aan de studenten, ook aan de consument, voldoende bekend. De ondernemer wijkt daar niet van af, dat kan ook niet omdat de ondernemer daarmee de eigen erkenning op de tocht zou zetten. Uiteraard kan het voorkomen dat er iets mis gaat, bijvoorbeeld met een verkeerde code, maar zonder code kan een bedrijf niet als stageadres fungeren. De ondernemer is er niet mee bekend dat een student een stage zou hebben gevolgd bij een bedrijf zonder crebo-code.
De ondernemer maakt geen uitzonderingen, maar dat is ook niet nodig, omdat alle studenten een stageplaats kunnen krijgen.

De vraag van de consument om zijn zomerbaantje als stage aan te merken kan door de ondernemer niet gehonoreerd worden. Er is immers geen sprake van stage, met een stageovereenkomst, tevoren geformuleerde doelen en een begeleiding vanuit de school tijdens de stage. Bovendien is de betreffende onderneming niet als stageadres erkend.

De ondernemer heeft de consument veel aandacht en begeleiding gegeven. De ondernemer is van mening ten opzichte van de consument niet tekort geschoten te zijn.

Beoordeling van het geschil

De commissie heeft het volgende overwogen.

De consument stelt dat de ondernemer wanprestatie gepleegd heeft in de tussen de consument en de ondernemer gesloten overeenkomst en dat de consument daardoor schade heeft geleden. Het is volgens de consument met name aan de ondernemer te wijten dat de consument nog geen stage heeft kunnen lopen en daardoor studievertraging op zal lopen.
De commissie heeft zich bij de beoordeling van de vraag of de ondernemer ten opzichte van de con-sument toerekenbaar tekort geschoten is in de vervulling van de contractuele verplichtingen met name gebaseerd op het hoofdstuk over stages, dat onderdeel is van het Onderwijs- en Examenreglement van de ondernemer, zoals dat door de ondernemer is overgelegd als productie 2.

Daarin is bepaald (5.4) dat de studenten een stage moeten lopen in een door SBB voor de betreffende opleiding erkend leerbedrijf.
Bovendien is bepaald (5.2.1 en 5-3-1) dat een student zelf een selectie maakt van mogelijke stage-plaatsen.

De ondernemer heeft voorts voldoende duidelijk gemaakt aan welke eisen een stagebedrijf dient te voldoen en uit welke bronnen een student kan putten bij de te maken selectie.

De consument verwijt de ondernemer dat deze zich te weinig ingespannen heeft om een stageplek voor de consument te realiseren. Uit het bovenstaande blijkt echter dat de consument zelf voor een selectie van stagebedrijven diende te zorgen, daarbij rekening houdend met de daaraan in het Onderwijs- en Examenreglement van de ondernemer gestelde eisen.

De consument heeft buiten de daarvoor bestemde bronnen een stageplaats gezocht en aan de onder-nemer voorgedragen. De voorgedragen bedrijven voldeden echter niet aan de eisen, die aan een sta-gebedrijf gesteld worden. De consument mocht daarom niet van de ondernemer verwachten dat een stage bij die bedrijven geaccepteerd werd. De commissie is voorts niet gebleken van een beleid bij de ondernemer waarbinnen afwijking van de in het Onderwijs/ en Examenreglement geformuleerde eisen mogelijk wordt gemaakt.

Uiteindelijk heeft de ondernemer teneinde een stage van de consument mogelijk te maken contact gelegd met een tweetal bedrijven, die geschikt waren om als stagebedrijf te fungeren. De consument heeft, naar de commissie is gebleken, als stagiaire bij de bedrijven gesolliciteerd, waarbij hij is aangenomen. Bij beide bedrijven heeft hij echter na zeer korte tijd zelf een einde gemaakt aan de stage, de eerste maal na vooroverleg met de ondernemer, de tweede maal in afwijking van met de ondernemer gemaakte afspraken.

De commissie is met inachtneming van het bovenstaande van oordeel dat de consument onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de ondernemer tekort geschoten is bij de uitvoering van hetgeen tussen partijen is afgesproken.

Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is.

Daarom kan de vraag of de consument schade heeft geleden ten gevolge van studievertraging en zo ja in hoeverre deze schade aan de ondernemer kan worden aangerekend buiten behandeling blijven.

De consument heeft veroordeling van de ondernemer in de kosten van de procedure gevraagd. Artikel 22 van het reglement van de commissie bepaalt:

Behoudens het bepaalde in artikel 21 komen de door partijen ter zake van de behandeling van het geschil gemaakte kosten voor hun eigen rekening, tenzij de commissie in bijzondere gevallen anders bepaalt. (….)

De commissie ziet geen aanleiding af te wijken van de hoofdregel van deze bepaling, omdat geen sprake is van een bijzonder geval.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing

Het door de consument verlangde wordt afgewezen.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Particuliere Onderwijsinstellingen op 16 december 2016.