Commissie: Kinderopvang
Categorie: Opzeggen en annuleren
Jaartal: 2016
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
2016-100978
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
De consument klaagt dat de ondernemer heeft opgezegd zonder vermelding van een reden. In de plaatsingsovereenkomst staat dat de ondernemer zich bij opzegging moet houden aan een opzegtermijn van twee maanden, maar er staat niets in over dat er een reden van opzegging vermeld moet worden. Doordat de ondernemer zich hield aan de opzegtermijn van twee maanden, kwam de ondernemer volgens de commissie voldoende tegemoet aan de belangen van de consument. Gezien de afspraken tussen partijen vindt de commissie het geven van een reden bij de opzegging niet nodig.
Het geschil betreft de vraag of de ondernemer de overeenkomst zonder opgaaf van redenen op 6 januari 2016 mocht beëindigen.
De consument heeft de klacht op 19 januari 2016 schriftelijk voorgelegd aan de ondernemer.
Standpunt van de consument
Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.
De consument maakt sinds november 2014 gebruik van kinderopvang voor haar dochter in het kinderdagverblijf van de ondernemer. Op 2 december 2015 laat de consument weten niet in te stemmen met de tariefsverhoging per januari 2016.
De ondernemer heeft dit niet tijdig gecommuniceerd, niet aan de oudercommissie voorgelegd en geen reden daarvoor gegeven. De ondernemer vat dit op als een opzegging, maar de consument laat weten dat dat niet de bedoeling is en dat zij de overeenkomst wil voortzetten.
Op 6 januari 2016 vraagt de consument aan de ondernemer om een brief aan de ouders door te sturen over instelling van een oudercommissie, waarvan zij samen met een andere ouder deel uitmaakt. Op diezelfde datum zegt de ondernemer via e-mail de overeenkomst op met inachtneming van de opzegtermijn en geeft daarbij de consument de keuze of dit effectief per 6 februari (opzegtermijn van 1 maand) dan wel per 6 maart (opzegtermijn van 2 maanden) zal zijn. Als reden wordt in de e-mail genoemd: ‘Na overleg binnen de organisatie hebben wij deze beslissing genomen’. Uit navraag bij de locatiemanager door de consument blijkt echter dat zij nergens vanaf wist. De reden van de opzegging is hierdoor voor de consument onduidelijk gebleven.
De consument stapt op 19 januari 2016 naar het Klachtenloket Kinderopvang, maar de ondernemer laat weten niet open te staan voor bemiddeling door het Klachtenloket. De consument heeft daarop op 10 februari 2016 een klacht ingediend bij de commissie. Zij meent dat de opzegging niet had mogen plaatsvinden en vraagt vergoeding van de kosten van deze procedure alsmede van het inschrijfgeld van het nieuwe kinderdagverblijf, waarnaar zij door de opzegging op zoek diende te gaan. Terzijde merkt de consument op dat er ook een klacht bij de GGD is ingediend.
Ten aanzien van de door de ondernemer bij de consument neergelegde keuze voor de feitelijke einddatum van de overeenkomst laat de consument op 19 februari 2016 aan de ondernemer weten dat zij vanwege de verstoorde verhouding met de directie op zoek is gegaan naar een ander kinderdagverblijf en daarom akkoord gaat met beëindiging per 12 maart 2016.
Standpunt van de ondernemer
Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.
De ondernemer stelt dat er is opgezegd op basis van veelvuldige berichten van het personeel en wil geen nadere reden voor de opzegging geven. Uit coulance heeft de ondernemer de overeenkomst laten doorlopen tot 12 maart in plaats van 6 maart, zonder de laatste zes dagen te berekenen. Het klachtengeld bedraagt slechts € 25,– en de consument hoeft geen inschrijfkosten te betalen voor het nieuwe kinderdagverblijf, dus de klacht is volgens de ondernemer ongegrond en ingediend uit rancune. Tevens misbruikte de consument hierbij volgens de ondernemer haar positie in de oudercommissie.
Ook het indienen van een klacht bij de GGD is volgens de ondernemer gedaan uit rancune. De consument heeft aan de GGD verteld dat de ondernemer de adviezen van de oudercommissie terzijde heeft geschoven, maar de ondernemer heeft nooit een advies van de oudercommissie ontvangen.
De dochter van de consument is tot 12 maart 2016 op het kinderdagverblijf gebleven en de ondernemer heeft haar alle zorg gegeven die nodig was.
De ondernemer verzoekt daarom de klacht ongegrond te verklaren.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
De consument klaagt dat de ondernemer heeft opgezegd zonder vermelding van een reden. Dat acht de commissie een begrijpelijke klacht in de geschetste situatie. De plaatsingsovereenkomst bepaalt echter alleen een opzegtermijn van twee maanden en zegt niets over een reden van opzegging (artikel 7, eerste lid). Met het eerste lid wordt kennelijk bedoeld dat ook de ondernemer zonder opgave van redenen mag opzeggen met een opzegtermijn van twee maanden, zoals hier is gebeurd. Er dient naar het oordeel van de commissie in zo’n situatie rekening gehouden te worden met de belangen van de opgezegde partij om zich aan te passen aan de op handen zijnde veranderingen, wat in concreto betekent dat er een redelijke termijn in acht moet worden genomen. De commissie is van oordeel dat door opneming van een opzegtermijn van twee maanden voldoende tegemoet gekomen is aan de belangen van de opgezegde partij, in deze de consument. De commissie is niet gebleken van omstandigheden waarbij de eisen van redelijkheid en billijkheid nopen tot een andersluidend oordeel. Zij acht derhalve – gelet op de afspraken tussen partijen hierover en in het onderhavige geval – het geven van een reden bij de opzegging niet nodig.
De commissie stelt tenslotte vast dat de consument, noodgedwongen, heeft berust in opzegging van de overeenkomst per 12 maart 2016 en inmiddels een ander kinderdagverblijf heeft gevonden.
Overigens geldt volgens artikel 7 van de plaatsingsovereenkomst tevens dat de ondernemer deze alleen kan opzeggen met inachtneming van een opzegtermijn van twee kalendermaanden en alleen tegen het einde van de maand, derhalve per 1 april 2016. De ondernemer beroept zich op dit punt op de Wet van Dam, inmiddels vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek in de artikelen 6:236 en 237, waarin is bepaald dat opgezegd kan worden tegen elke datum met een opzegtermijn van één maand. Zoals de consument terecht heeft gesteld, geldt een beroep op deze bescherming echter alleen voor de consument. In dat opzicht geldt dat het standpunt van de consument juist is, maar dat de beëindiging per 12 maart niet meer kan worden teruggedraaid.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht deels gegrond is en dat de consument aanspraak heeft op vergoeding van het klachtengeld. De consument verlangt daarnaast ook vergoeding van het inschrijfgeld van het nieuwe kinderdagverblijf. De ondernemer heeft deze kosten betwist en de consument heeft deze kosten niet verder aangetoond of gespecificeerd. De commissie zal dit onderdeel daarom afwijzen.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De klacht is deels gegrond.
De ondernemer dient overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag aan € 25,– aan de consument te vergoeden ter zake van het klachtengeld.
De commissie wijst het meer of anders verlangde af.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Kinderopvang en Peuterspeelzalen op 26 mei 2016.