Ondernemer schendt informatieplicht bij eindigen erfpachtovereenkomst, dit leidt tot schadeplichtigheid richting consument

  • Home >>
  • Recreatie >>
De Geschillencommissie




Commissie: Recreatie    Categorie: Kosten    Jaartal: 2020
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: gegrond   Referentiecode: 1622/6263

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

De consument klaagt dat de ondernemer hem bij het afsluiten van de huurovereenkomst in 2017 heeft verzuimd in te lichten over het feit dat de erfpachtperiode door de gemeente was beëindigd en dat daar een geschil over liep. De consument moet nu gedwongen kosten maken om het terrein te verlaten en spullen te verplaatsen naar een andere camping. Ook vindt de consument dat er onterecht overschrijvingskosten zijn betaald aan de ondernemer. De ondernemer stelt dat hij niet meer aan te spreken is als contractspartij en vindt daarom dat hij geen schade hoeft te vergoeden. De commissie heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat op de ondernemer een informatieplicht rustte. De ondernemer had de consument moeten informeren over het feit dat de erfpachtperiode met de gemeente beëindigd was en dat hierover een gerechtelijke procedure liep. Het ging om essentiële informatie dat de ondernemer niet mocht achterhouden. Door de schending van de informatieplicht is de ondernemer schadeplichtig richting de consument. Bij de einduitspraak zijn de specifieke schadeposten vastgesteld.

Volledige uitspraak

De verdere behandeling van het geschil
Bij tussenuitspraak van 24 oktober 2019 (hierna: de tussenuitspraak) is de consument in de gelegenheid gesteld om de in punt 7. van de tussenuitspraak genoemde (gewijzigde) schadeposten a., c. en f. waar nodig nog nader toe te lichten en/of te onderbouwen met deugdelijke bewijsstukken.

Deze tussenuitspraak is hieronder ingevoegd.

 

Onderwerp van het geschil
Het geschil gaat over de opzegging van de pacht voor een bedrijfsonderdeel van de ondernemer en de daaruit voor de consument voortvloeiende kosten alsmede over overschrijvingskosten.

Het standpunt van de consument
Het standpunt van de consument luidt -kort samengevat- als volgt.

De ondernemer heeft de consument bij het afsluiten van een huurovereenkomst voor een vaste jaarplaats op 23 november 2017 verzuimd in te lichten dat de erfpachtperiode met de gemeente [naam gemeente] beëindigd was op 9 juli 2015 en dat er hierover een gerechtelijke procedure liep.
Als de consument dat geweten had, had zij nooit de caravan gekocht en de huurovereenkomst gesloten. De consument wordt nu gedwongen het terrein van de gemeente [naam gemeente] te verlaten en haar caravan, aanbouw, tuin en tuinhuis te verplaatsen naar een andere camping. De consument stelt de ondernemer volledig aansprakelijk voor de schade. Daarnaast heeft de consument ten onrechte een bedrag van € 950,– aan overschrijvingskosten aan de ondernemer betaald. Dat bedrag wil de consument van de ondernemer terug krijgen.

Het standpunt van de ondernemer
Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie in eerste instantie naar het uitvoerige verweerschrift van de gemachtigde van de ondernemer van 6 september 2019, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd.

In de kern komt het standpunt van de ondernemer er op neer dat hij in de eerste plaats betwist dat hij nog langer als contractspartij voor de consument heeft te gelden, dan wel dat er anderszins een feitelijke en/of juridische grondslag bestaat op grond waarvan de consument enigerlei vergoeding van hem kan verlangen voor beweerdelijk geleden schade. Indien en voor zover de huurovereenkomst door opzegging geacht moet worden te zijn beëindigd, vloeit uit de toepasselijke RECRON-voorwaarden noch enige andere rechtsregel een verplichting voort om enigerlei vorm van schade (zoals door de consument verlangd) te vergoeden. Naast de kanttekeningen ter zake de aard van de gevorderde schade betwist de ondernemer per onderdeel ook de hoogte daarvan.

Beoordeling van het geschil
1. De commissie komt tot de volgende beoordeling.

2. Bij brief van 21 oktober 2014 heeft de gemeente [naam gemeente] de ondernemer bericht dat uit de afgesloten overeenkomst en de notariële akte volgt dat het recht van erfpacht regulier eindigt op 8 juli 2015 en verder dat is besloten om de erfpacht voor alle percelen aan de locatie [adres] te [plaatsnaam] regulier te beëindigen per die datum. De ondernemer kon zich niet vinden in de aangekondigde beëindiging van de erfpacht en heeft die beslissing aangevochten bij de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond. De rechtbank heeft bij vonnis van 4 juli 2018 onder meer voor recht verklaard dat de tussen de gemeente [naam gemeente] en de ondernemer (nader genoemde) erfpachtovereenkomsten alle zijn geëindigd met ingang van 9 juli 2015.

3. Bij (opzeggings)brief van 21 november 2018 heeft de ondernemer de consument geïnformeerd over voornoemde beslissing van de rechtbank en meegedeeld dat hij als gevolg van die beslissing genoodzaakt is om de overeenkomst met de consument op te zeggen met inachtneming van de geldende opzegtermijn van 3 maanden en ten laatste vóór of op 31 december 2019.

4. De consument heeft gesteld dat de ondernemer haar bij het afsluiten van de huurovereenkomst op 23 november 2017 had moeten informeren over het feit dat de erfpachtperiode met de gemeente [naam gemeente] beëindigd was op 9 juli 2015 en dat hierover een gerechtelijke procedure liep. Deze informatieplicht vloeide volgens de consument voort uit de toepasselijke RECRON-voorwaarden voor vaste plaatsen (artikel 1.i in samenhang met artikel 2.4) alsmede uit de regels omtrent dwaling.

4.1 De ondernemer heeft aangevoerd dat op hem geen wettelijke (of andere) verplichting rustte om van een lopend juridisch geschil mededeling te doen. Bovendien huurt de consument de vaste staanplaats voor telkens één jaar. Bij het aangaan van deze huurovereenkomst is haar géén langdurige staanplaats aangeboden, evenmin is een garantie afgegeven waaruit een eventuele langdurige huurverhouding zou kunnen blijken. Het lag op de weg van de consument om dit aan te kaarten. Nu dat niet is gebeurd, kan dit niet in een later stadium aan de ondernemer worden verweten. Daarnaast heeft de ondernemer getracht niet onnodige onduidelijkheid c.q. onzekerheid te creëren, gelet op de toekomst van haar exploitatie. De consument heeft geen enkele vraag gesteld over het toekomstperspectief, de ondernemer heeft geen enkele verwachting gecreëerd. Van dwaling kan dan ook geen sprake zijn.

4.2 De commissie deelt het standpunt van de consument dat op de ondernemer een informatieplicht rustte. Deze informatieplicht vloeide in dit geval in ieder geval voort uit de precontractuele goede trouw, dat wil zeggen de redelijkheid en billijkheid die partijen tegenover elkaar in acht moeten nemen in de fase voordat de overeenkomst (de huurovereenkomst) gesloten wordt. Die regels brachten naar het oordeel van de commissie met zich mee dat de ondernemer de consument bij het afsluiten van de huurovereenkomst op 23 november 2017 had moeten informeren over het feit dat de erfpachtperiode met de gemeente [naam gemeente] beëindigd was op 9 juli 2015 en dat hierover een gerechtelijke procedure liep. Het ging daarbij om zodanig essentiële informatie dat de ondernemer dit niet achter had mogen houden. Door de beëindiging van de erfpacht per 9 juli 2015 was op 23 november 2017 bovendien sprake van een onbevoegd door de ondernemer aangegane overeenkomst, die de ondernemer nimmer met de consument had mogen afsluiten zonder haar vooraf op de hoogte te stellen. Dit geldt temeer waar het bij een vaste staanplaats -anders dan bij een seizoenplaats- wel degelijk de bedoeling van partijen is om een langer durende contractuele verhouding met elkaar aan te gaan. Dat blijkt bijvoorbeeld al uit artikel 3 van de RECRON-voorwaarden voor vaste plaatsen, waarin als hoofdregel de automatische verlenging van de overeenkomsten is neergelegd.

5. Nu sprake is van een schending door de ondernemer van de op hem rustende informatieverplichting, leidt dat in beginsel tot schadeplichtigheid van de ondernemer jegens de consument. Om daadwerkelijk tot aansprakelijkheid te kunnen concluderen, zal echter in ieder geval sprake moeten zijn van schade en van voldoende causaal verband tussen die schade en de schending van de informatieverplichting door de ondernemer. Verder rust op de consument een schade-beperkingsplicht. In het kader daarvan dient de consument, indien mogelijk, maatregelen te nemen ter voorkoming of beperking van de schade.

6. Bij de indiening van haar klacht heeft de consument de volgende schadeposten gevorderd:

a. Terugvordering factuur 2018 in verband met overlast en ontbreken voorzieningen – € 239,45;

b. Terugvordering teveel betaalde gas/electra/water i.v.m. te hoge tarieven – € 751,20;

c. Verhuiskosten (afbreken, opslag/transport, opbouwen) schatting – € 9.000,–;
(offertes zouden nog worden nagestuurd)

d. Overzicht reis- en organisatiekosten selectie nieuwe camping – € 260,40;

e. Overzicht dubbel te betalen huurgelden – offerte nieuwe camping – € 507,50;

f. Overzicht verhuis- en opslag kosten inboedel schatting – € 900,–.

7. Op 23 oktober 2019 (de dag voor de mondelinge behandeling) heeft de consument een gewijzigd schadeoverzicht aan het klachtdossier toegevoegd, waarbij de volgende schadeposten zijn gewijzigd:

post a. is gewijzigd van € 239,45 naar € 694,50;
post c. is gewijzigd van € 9.000,– (schatting) naar € 18.895,27;
post e. is gewijzigd van € 507,50 naar € 0,– en is daarmee komen te vervallen;
post f. is gewijzigd van € 900,– (schatting) naar € 100,–.

Door de late indiening van dit gewijzigde schadeoverzicht door de consument, had zowel de commissie als de ondernemer het gewijzigde schadeoverzicht vóór de mondelinge behandeling niet gezien. In het kader van een zorgvuldige behandeling is daarom tijdens de mondelinge behandeling afgesproken dat over deze gewijzigde schadeposten a. , c. en f. nog een aparte schriftelijke ronde zal plaatsvinden. Daarbij krijgt de consument een periode van 3 weken na de verzending van deze tussenuitspraak om die gewijzigde posten waar nodig nog nader toe te lichten en/of te onderbouwen met deugdelijke bewijsstukken. Daarna zal de ondernemer een periode van 3 weken krijgen voor een reactie op de betreffende schadeposten. Na ontvangst van de reactie van de ondernemer streeft de commissie ernaar uiterlijk 6 weken daarna einduitspraak te doen.

8. Het bovenstaande brengt mee dat de commissie over de schadeposten b. en d. thans al wel een beslissing kan nemen.

b. Terugvordering teveel betaalde gas/electra/water i.v.m. te hoge tarieven: € 751,20

De consument heeft gesteld dat de ondernemer voor de periode tussen 23 november 2017 en 20 december 2018 met veel te hoge en niet billijke tarieven heeft gerekend voor gas, electra en water. Rekenend met de tarieven van de gemeente, zou de consument veel minder hebben moeten betalen. Ook op andere campings zijn de g/w/l tarieven veel lager en kostendekkend. Het is de ondernemer niet toegestaan exorbitant hoge tarieven te vragen en hierop extra winst te maken. Daarom vordert de consument het verschil met de kostendekkende (gemeente) tarieven terug van de ondernemer. In totaal is dat volgens de consument een bedrag van € 751,20.

De ondernemer heeft aangevoerd dat de g/w/l tarieven overeengekomen zijn en vooraf bekend waren. Zij zijn ook geenszins onredelijk in vergelijking met wat in de sector gebruikelijk is. Indien de consument deze bedragen te hoog zou hebben gevonden, had het op haar weg gelegen om hier direct iets over op te merken, of te besluiten om alsnog geen vaste jaarplaats van de ondernemer te huren.

De commissie is met de ondernemer van oordeel dat de consument niet meer kan terugkomen op de betreffende energietarieven. Het gaat om een afgesloten periode in het verleden, waarover de consument zonder protest de haar door de ondernemer in rekening gebrachte tarieven heeft betaald.
Alleen al daarom zal deze post bij de einduitspraak worden afgewezen.

d. Overzicht reis- en organisatiekosten selectie nieuwe camping: € 260,40

Blijkens een door de consument overgelegd overzicht bestaat het bedrag van € 260,40 voor € 50,40 aan reiskosten en voor € 210,00 aan organisatiekosten. Bij de reiskosten gaat het in totaal om 6 bezoeken die de consument stelt per auto te hebben gebracht aan drie verschillende campings en bij organisatiekosten gaat het in totaal om 14 uren die de consument stelt te hebben besteed aan het aanvragen en beoordelen van diverse offertes verband houdend met de verhuizing naar een nieuwe camping.

De ondernemer heeft aangevoerd dat deze kosten te ver verwijderd zijn van de beëindiging van de huurovereenkomst om aanspraak op vergoeding van deze kosten te vorderen.
De commissie heeft hierboven (in punt 5) al opgemerkt dat er een zodanig verband moet bestaan tussen de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de ondernemer berust en de schade, dat deze schade de ondernemer als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend. Naar het oordeel van de commissie voldoen de gevorderde organisatiekosten niet aan dat vereiste. Dergelijke kosten blijven bij wanprestatie in beginsel altijd voor eigen rekening van de benadeelde, dit overigens nog los van het feit dat de urenbesteding ook op geen enkele wijze is onderbouwd. De gevorderde reiskosten voldoen naar het oordeel van de commissie eveneens niet aan het vereiste. Zou de ondernemer zijn informatieverplichting niet hebben geschonden, dan zou de consument ook een andere camping hebben moeten zoeken en zouden voor die zoektocht door haar ook (dezelfde) kosten zijn gemaakt. De conclusie is dat deze post bij de einduitspraak eveneens zal worden afgewezen.

9. Tot slot vordert de consument van de ondernemer een bedrag van € 950,– aan overschrijvingskosten terug. Dit bedrag heeft de consument in november 2017 ten tijde van het afsluiten van de huurovereenkomst aan de ondernemer moeten betalen. Op dat moment had de consument geen enkele informatie ontvangen over de verkoopregels van de ondernemer.
Die verkoopregels heeft de consument onlangs van een andere jaarplaatshouder ontvangen. Daaruit blijkt dat de ondernemer in strijd met de regels heeft gehandeld omdat de verkoper en niet de koper dit bedrag had moeten betalen.

De ondernemer heeft aangevoerd dat op grond van artikel 4 van de verkoopregels eenmalig een vooraf vastgesteld bedrag moet worden betaald. Dat bedrag is vastgesteld op € 950,– per stacaravan. Dit bedrag is in rekening gebracht bij de consument, het is eenmalig en de ondernemer heeft dit bedrag niet van de vorige eigenaar ontvangen. Deze verplichting rust niet uitsluitend op de verkoper. Dat volgt ook niet uit de verkoopregels van de ondernemer.

De commissie heeft tijdens de mondelinge behandeling al laten weten dat het gevorderde bedrag bij de einduitspraak zal worden toegewezen. Dit wordt als volgt gemotiveerd. De ondernemer heeft niet weersproken dat de consument ten tijde van de betaling van het bedrag van € 950,– niet beschikte over de verkoopregels van de ondernemer. Op grond van artikel 2 lid 4 van de Recronvoorwaarden voor vaste plaatsen had de ondernemer die verkoopregels vóór het sluiten van de huurovereenkomst echter wel aan de consument moeten verstrekken. Dan had de consument direct geweten dat hij deze overschrijvingskosten niet hoefde te betalen. Want uit de betreffende verkoopregels van de ondernemer volgt overduidelijk dat uitsluitend de verkoper de eenmalige vergoeding dient te betalen. De commissie citeert uit de van belang zijnde regels:
4. Eenmalige vergoeding Indien de recreant zijn kampeermiddel aan een derde in eigendom wenst over te dragen, dan dient aan [ondernener] een vooraf vastgesteld eenmalig bedrag worden voldaan (…)
7. Verkoop Tot definitieve verkoop van een kampeermiddel met behoud van plaats mag een recreant eerst dan overgaan als hij: (…)
– de eenmalige vergoeding heeft betaald; en (…)”.

10. In afwachting van de in punt 7. bedoelde nadere schriftelijke ronde over de daar genoemde gewijzigde schadeposten, houdt de commissie iedere verdere beslissing aan.

Beslissing
De commissie:

stelt de consument in de gelegenheid om binnen een periode van 3 weken na de verzending van deze tussenuitspraak de in punt 7. genoemde (gewijzigde) schadeposten a. , c. en f. waar nodig nog nader toe te lichten en/of te onderbouwen met deugdelijke bewijsstukken;

bepaalt dat de ondernemer na ontvangst van de nadere toelichting/onderbouwing van de consument een periode van 3 weken krijgt voor een reactie;

houdt iedere verdere beslissing aan.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Recreatie, bestaande uit mr. J.L. Sierkstra, voorzitter, drs. P.C. Hoogeveen-de Klerk en drs. O.K.R. Petram, leden, op 24 oktober 2019.

 

Bij brief van 15 december 2019 (met bijlagen) heeft de consument van de, in de hierboven weergegeven tussenuitspraak, geboden gelegenheid gebruik gemaakt.

De ondernemer heeft bij brief van 20 januari 2020 op de brief van de consument van 15 december 2019 gereageerd.

De verdere beoordeling van het geschil
1. De commissie stelt voorop dat zij in de tussenuitspraak de gestelde schadeposten b. (terugvordering teveel betaalde gas/elektra/water in verband met te hoge tarieven; € 751,20) en d. (reis- en organisatiekosten selectie nieuwe camping; € 260,40) al heeft afgewezen en de gevorderde, ten onrechte betaalde overschrijvingskosten van € 950,– al heeft toegewezen.

2. Aan de orde zijn dus alleen nog de door de consument gevorderde schadeposten a., c. en f.

a. Terugvordering factuur 2018 in verband met overlast en ontbreken voorzieningen

In haar brief van 15 december 2019 heeft de consument het laatstelijk door haar gevorderde bedrag van € 694,50 neerwaarts aangepast naar een bedrag van € 578,75. Dit laatste bedrag is gebaseerd op een eerdere uitspraak van de commissie in de zaak van de heer [naam derde] (zaaknummer 123972).

De ondernemer is van mening dat deze post afgewezen moet worden. Er bestaat volgens de ondernemer geen aanleiding een deel van het jaargeld 2018 te restitueren. De exploitatie betreft een seizoenexploitatie, van verminderd huurgenot is geen sprake noch valt in te zien op grond waarvan de consument aanspraak zou kunnen maken op restitutie van een deel van het stageld.
De commissie oordeelt hierover het volgende.

In haar uitspraak van 8 juli 2019 in de zaak van [naam derde] heeft de commissie aan [naam derde] een bedrag van € 578,75 toegewezen, met de volgende motivering: “Wel ziet de commissie aanleiding om de consument te volgen in zijn standpunt (…) dat 25% van de jaarfactuur over 2018 gerestitueerd dient te worden om reden dat de consument vanaf 1 oktober 2018 geen gebruik meer heeft kunnen maken van de faciliteiten op het terrein.”
De consument heeft zich op deze uitspraak beroepen en heeft gesteld dat zij ook recht heeft op dit bedrag vanwege onder meer de voortijdige sluiting van voorzieningen. De ondernemer heeft niet gesteld en het is de commissie ook niet gebleken dat de situatie van de consument wezenlijk verschilde van die van [naam derde]. Daarom heeft de consument naar het oordeel van de commissie in navolging van de uitspraak van 8 juli 2019 ook recht op toewijzing van dit bedrag van € 578,75.

c. Verhuiskosten (afbreken, opslag/transport, opbouwen)

In haar brief van 15 december 2019 heeft de consument bij deze post een onderscheid gemaakt tussen het ontkoppelen, transportklaar maken, transporteren en herplaatsen van de stacaravan (schadepost c.1) en het afbreken, transporteren en weer opbouwen van tuin, tuinhuis, hekwerk en terrasoverkapping (schadepost c.2).

c.1 Met betrekking tot schadepost c.1 heeft de consument een factuur van € 1.600,– van de firma [naam transportbedrijf] van 19 september 2019 alsmede een betalingsbewijs van dezelfde datum (19 september 2019) overgelegd.

De commissie is van oordeel dat deze post toegewezen kan worden. Er bestaat naar het oordeel van de commissie voldoende causaal verband tussen de schade en de schending van de informatieverplichting door de ondernemer. Zou de ondernemer zijn informatieverplichting niet hebben geschonden, dan zou de consument de overeenkomst naar alle waarschijnlijkheid niet zijn aangegaan en hadden deze kosten zich niet voorgedaan. De kosten kunnen naar het oordeel van de commissie in redelijkheid ook aan de ondernemer worden toegerekend. Zij zijn verder redelijk in omvang en deugdelijk onderbouwd.

De ondernemer heeft nog aangevoerd dat de RECRON-voorwaarden geen grondslag bieden waarop verhuiskosten kunnen worden gevorderd bij beëindiging van de bedrijfsvoering. De ondernemer gaat er daarbij echter aan voorbij dat de vordering van de consument in dit geval onmiskenbaar is gebaseerd op een toerekenbare tekortkoming van de ondernemer als gevolg van een schending van zijn informatieverplichting. Ook het verweer van de ondernemer dat hij in de opzeggingsbrief van 21 november 2018 de bereidheid heeft uitgesproken mee te denken en te helpen met een verhuizing, terwijl de consument nu zonder voorafgaand overleg derden heeft ingeschakeld voor de verhuizing, slaagt niet. Onder de stukken bevindt zich een aangetekende brief van de consument van 2 juni 2019 aan de ondernemer, waarin de consument als toekomstige schade onder meer de verhuiskosten van haar stacaravan noemt. De commissie heeft in de stukken geen reactie van de ondernemer op die brief van 2 juni 2019 aangetroffen, laat staan een concreet aanbod van de ondernemer om de consument mee te helpen met de verhuizing van haar stacaravan.

c.2 Met betrekking tot deze schadepost heeft de consument een factuur van € 9.512,40 van de firma [naam hoveniersbedrijf] van 15 november 2019, een betalingsbewijs van dezelfde datum (15 november 2019) alsmede een offerte van [naam hoveniersbedrijf] van € 3.880,76 van 2 december 2019 overgelegd.

De ondernemer heeft met betrekking tot de factuur en de offerte aangevoerd dat het vereiste causaal verband ontbreekt dan wel dat de kosten te ver verwijderd zijn van zijn schending van de informatieverplichting. Daarnaast staan de door de consument al gemaakte kosten niet in verhouding met de waarde van het kampeermiddel. Als voorbeeld wijst de ondernemer op de kosten voor de verplaatsing van het tuinhuis. Voor de kosten daarvan kunnen volgens de ondernemer meerdere nieuwe tuinhuisjes worden aangeschaft. Verder betreft het een regulier kampeermiddel dat is neergezet door de rechtsvoorgangers van de consument en dat door deze rechtsvoorgangers is uitgebreid met onder andere overkappingen en een tuinhuis. Door deze uitbreidingen zijn de kosten voor verplaatsing aanzienlijk hoger. Dit kan niet aan de ondernemer worden toegerekend. Ook als de opgevoerde kosten worden vergeleken met de vergoeding die in aanmerking zou zijn gekomen als sprake was geweest van een herstructurering, zijn de kosten buitensporig hoog en buiten verhouding, aldus de ondernemer.

De commissie is van oordeel dat het voor vestiging van de aansprakelijkheid vereiste causaal verband aanwezig is. Zou de ondernemer zijn informatieverplichting niet hebben geschonden, dan zou, zoals hierboven ook al is overwogen, de consument de overeenkomst naar alle waarschijnlijkheid niet zijn aangegaan en hadden deze kosten zich niet voorgedaan. Voor wat betreft de omvang van de aansprakelijkheid is de commissie echter van oordeel dat op grond van het bepaalde in artikel 6:98 van het Burgerlijk Wetboek niet alle opgevoerde schade aan de ondernemer kan worden toegerekend. De schade, voor zover die de noodzakelijke en redelijke kosten te boven gaat, staat naar het oordeel van de commissie in een te ver verwijderd verband met de toerekenbare tekortkoming van de ondernemer. Daarmee hoefde de ondernemer naar het oordeel van de commissie geen rekening te houden. De hoogte van die noodzakelijke en redelijke kosten, die de ondernemer dus wèl aan de consument dient te vergoeden, stelt de commissie naar redelijkheid en billijkheid vast op een bedrag van € 2.000,–.

f. Verhuis- en opslag kosten inboedel
In haar brief van 15 december 2019 heeft de consument deze schadepost laten vallen.

3. Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de ondernemer aan de consument een bedrag moet betalen van in totaal € 5.128,75 (€ 950,– + € 578,75 + € 1.600,– + € 2.000,–).

4. De gegrondverklaring van de klacht brengt tevens met zich mee dat de ondernemer het klachtengeld aan de consument dient te vergoeden en dat hij behandelingskosten aan de commissie verschuldigd is.

Beslissing
De ondernemer dient aan de consument binnen 30 kalenderdagen na verzending van deze beslissing een bedrag te betalen van € 5.128,75.

Bovendien dient de ondernemer overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 52,50 aan de consument te vergoeden in verband met het klachtengeld.

Overeenkomstig het reglement van de commissie is de ondernemer aan de commissie behandelingskosten verschuldigd.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Recreatie, bestaande uit mr. J.L. Sierkstra, voorzitter, drs. P.C. Hoogeveen-de Klerk en drs. O.K.R. Petram, leden, op 11 februari 2020.