Ondernemer stelt jaarnota vast op onjuiste uitgangspunten; jaarnota moet herzien worden

  • Home >>
  • Energie >>
De Geschillencommissie




Commissie: Energie    Categorie: immateriële schade/ kosten    Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ten dele gegrond   Referentiecode: 146617/153527

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

Consument meent dat hij te hoge warmtekosten zou betalen, namelijk voor het gebruik van zijn flatgenoten. Dit zou volgens consument in strijd zijn met de Warmtewet. De ondernemer geeft aan dat hij sinds 2020 rekening houdt met de ligging van een appartement en genot van transportleidingen op grond van de Warmtewet.
De commissie oordeelt dat jaarnota 2020/2021 op onjuiste uitgangspunten zou zijn vastgesteld; ondernemer maakt namelijk gebruik van een andere correctiefactor voor de ligging van woonruimten. De commissie oordeelt dat de ondernemer de jaarnota 2020/2021 herziet en het verschil daarvan verrekent met de consument. De commissie wijst de klacht omtrent vergoeding voor geleden tijd en frustratie af. De commissie verklaart de klacht ten dele gegrond.

De uitspraak

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Energie (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 12 april 2022 te Utrecht.

Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.

Ter zitting werd de ondernemer vertegenwoordigd door de heer [naam].

Onderwerp van het geschil
De consument heeft de klacht voorgelegd aan de ondernemer.

Het geschil betreft de toepassing van de correctiefactor als bedoeld in artikel 8a lid 5 Warmtewet.

Standpunt van de consument
Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De ondernemer heeft afgelopen jaar de berekening voor warmtekosten gewijzigd (ter zitting voegde consument hieraan toe dat hij het alleen heeft over variabele kosten, daarnaast betaalt hij immers een vastrecht). Waar voorheen de kosten zijn gebaseerd op daadwerkelijk verbruik (aan de hand van individuele meters op elke radiator), is besloten dat 65% van het totaalverbruik van de flat aan de hand van meters wordt berekend en dat 35% “eerlijk” verdeeld moet worden onder de 100 appartementen. Zo had consument volgens de jaarnota 2020/2021 een eigen gebruik van 1,14 GJ, € 29,–, maar moest hij betalen voor het verbruik van zijn flatgenoten, een extra 8,51 GJ, € 213,–. Dit is in strijd met de Warmtewet.

Standpunt van de ondernemer
Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Sinds de wijziging van de Warmtewet per 1 januari 2020 (bedoeld zal zijn 1 juli 2019, toevoeging commissie) moet de ondernemer aan een consument doorberekenen de warmte die hij geniet van de leidingen in het complex en eventueel gemeenschappelijke ruimtes. Na advies van [naam advies- en ingenieursbureau] aan de gemeente [plaatsnaam] en de ondernemer hanteert de ondernemer het systeem als door consument beschreven.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.

Uit de Warmtewet (artikel 8 en 8a) volgt dat er drie methodes zijn om geleverde warmte te berekenen. De eerste optie is een individuele warmtemeter, de tweede (indien de eerste optie wegens technische haalbaarheid of kostenefficiëntie niet mogelijk is) een individuele warmtekostenverdeler en de derde (indien de eerste en tweede optie wegens kostenefficiëntie niet mogelijk is) een kostenverdeelsystematiek. Op alle drie de opties is voor het complex waarin consument woont, een correctiefactor toe te passen (artikel 8a lid 5 Warmtewet). De correctiefactor ziet op de ligging van woonruimten en op leidingverliezen voor transportleidingen.

Vaststaat dat bij de consument sprake is van een individuele warmtekostenverdeler, ook wel genoemd elektronische kostenverdeler (EKV). Voor 1 januari 2020 werd het verbruik van het gehele complex omgeslagen over de appartementseigenaren aan de hand van de EKV’s.

Kennelijk vanaf 1 januari 2020 wil de ondernemer op grond van de Warmtewet rekening houden met de ligging van een appartement en het genot van transportleidingen. De uitwerking van die verplichting is in de Warmtewet voor een complex als dat van consument mogelijk gemaakt via een correctiefactor. Waar de consument om gaat, is dat de ondernemer voor leidingverliezen voor transportleidingen een mengvorm toepast van optie twee en drie door 35% van het verbruik van het totale complex aan de appartementen toe te rekenen op basis van een evenredige verdeling (in casu de capaciteit van de radiatoren). Een mengvorm is zijns inziens uitgesloten. De ondernemer noemt de 65/35%-regeling een correctiefactor. Opvallend is dat de ondernemer voor de ligging van woonruimten een andere correctiefactor hanteert, namelijk een percentage waarmee het verbruik gecorrigeerd wordt (in casu een reductie van 10%). Dat laatste blijkt uit de jaarnota van consument en de toelichting daarop.

De commissie overweegt dat verdeling van verbruik over de appartementen op basis van een evenredige verdeling een kostenverdeelsystematiek is. Volgens de Warmtewet kan een kostenverdeelsystematiek eerst aan de orde komen als de eerste en tweede optie niet mogelijk zijn. Consument heeft een EKV en op basis daarvan wordt (een deel van) het verbruik bepaald. Daarmee verdraagt zich niet dat ook nog de derde optie toegepast wordt. Bovendien is de 65/35%-regeling geen correctiefactor, maar een geldelijke omslag van 35% van het totale verbruik van het complex. Een correctiefactor is immers een breuk of getal waarmee het gemeten verbruik aangepast wordt.

Bovenstaande uitleg van het wettelijk systeem is in lijn met de uitleg die de Consuwijzer van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) geeft. Immers consument heeft een e-mail van de Consuwijzer d.d. 31 augustus 2021 overgelegd waarin het volgende voor de situatie van consument geconcludeerd wordt:
Het is niet mogelijk om gelijktijdig, zowel via warmtekostenverdelers als met een kostenverdeelsystematiek het warmteverbruik te meten. Een kostenverdeelsystematiek kan alleen gebruikt worden als geen van de andere methodes technisch haalbaar is of kostenefficiënt is. Nu er in deze situatie al gebruik gemaakt wordt van warmtekostenverdelers, kan dan ook niet gezegd worden dat de installatie hiervan niet kostenefficiënt is. De verwijzing van [energieleverancier] naar artikel 8a lid 3 van de Warmtewet is dan ook niet terecht. Dit artikel gaat over de situatie waarin alleen gebruik wordt gemaakt van een kostenverdeelsystematiek. Het individuele verbruik kan wel gecorrigeerd worden door middel van correctiefactoren. De correctiefactoren worden door leveranciers vastgesteld met inachtneming van de daarvoor gangbare technische normen. Het gecorrigeerde verbruik kan dan als basis dienen voor het variabele tarief. Maar dat is iets anders dan een kostenverdeelsystematiek. In uw situatie is er geen sprake van een correctiefactor. De 35 procent waar het hier om gaat, is namelijk geen factor op het individuele verbruik, maar wordt gebruikt om het totale verbruik van een complex over de bewoners te verdelen.
Recent heeft de ACM aangegeven, althans daarop komt het neer, te blijven bij het standpunt dat Consuwijzer op 31 augustus 2021 heeft verwoord.
Het rapport van [naam advies- en ingenieursbureau], waarnaar de ondernemer verwijst, concludeert dat een 65/35%-regeling het warmteverbruik het beste benadert en haars inziens het meest acceptabel is. De commissie stelt vast dat in het rapport de toepasselijke wet- en regelgeving niet genoemd wordt en dat toetsing daaraan dan ook niet heeft plaatsgevonden. Dat rapport geeft dan ook geen antwoord op de door consument gestelde vraag.

Voor zover de ondernemer betoogt dat het standpunt van de consument niet kan worden gevolgd, nu dit tot gevolg heeft dat de consument niet betaalt voor een deel van de warmte dat wel in het complex wordt verbruikt, ziet de ondernemer over het hoofd dat bij toepassing van een correctiefactor (die ook meer dan 1 kan zijn) een dergelijk gevolg zich niet voordoet.

De commissie realiseert zich dat deze uitspraak niet in lijn is met de uitspraak van deze commissie d.d. 10 mei 2022 (doch op 8 juni 2022 aan partijen verzonden), bekend onder nummer 138936/150565. De in die uitspraak genoemde argumenten zijn met het bovenstaande weerlegd. De verwijzing naar een arrest van de Hoge Raad (HR) d.d. 12 maart 2021 (ECLI:NL:HR:2021:373) gaat ervan uit dat de HR de 65/35%-regeling sanctioneert. Partijen in die zaak waren het erover eens dat die regeling een correctiefactor betekende. Daartegen was geen cassatieklacht gericht, zodat de HR zulks tot uitgangspunt nam. Daaruit valt niet zonder meer af te leiden dat de HR sanctioneerde dat die regeling een correctiefactor was.

De commissie komt dan ook tot het oordeel dat de jaarnota 2020/2021 van consument op basis van onjuiste uitgangspunten is vastgesteld. De ondernemer dient die jaarnota te herzien langs de lijnen die hij voor 1 januari 2020 hanteerde. Het verschil tussen beide jaarnota’s dient met de consument verrekend te worden.

Consument heeft nog gevraagd, indien de toegepaste 65/35%-regeling niet ongedaan gemaakt wordt, te bepalen dat afsluiting mogelijk is. Nu aan de voorwaarde niet voldaan is, komt de commissie niet aan de beoordeling van deze vordering toe.

Ten slotte heeft consument ook gevraagd om vergoeding van tijd en voor geleden frustratie. Vergoeding van tijd zou een kostenvergoeding zijn, die in artikel 23 van het Reglement uitgesloten is. De commissie merkt nog op dat van een bijzonder geval geen sprake is. Vergoeding voor geleden frustratie verdraagt zich niet met artikel 6:106 Burgerlijk Wetboek dat handelt over immateriële schade. Deze vordering wordt dan ook afgewezen.

Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht grotendeels gegrond is. Nu de klacht grotendeels gegrond is, dient de ondernemer consument het klachtengeld te vergoeden.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie bepaalt dat de ondernemer de jaarnota 2020/2021 van de consument dient te herzien langs de lijnen die hij voor 1 januari 2020 hanteerde en dat de ondernemer het verschil tussen beide jaarnota’s met de consument dient te verrekenen. Een en ander dient plaats te vinden binnen één maand na verzending van deze beslissing.

Bovendien dient de ondernemer overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 52,50 aan de consument te vergoeden ter zake van het klachtengeld.

Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.

Overeenkomstig het reglement van de commissie is de ondernemer aan de commissie behandelingskosten verschuldigd.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Energie, bestaande uit de heer mr. R.J. Paris, voorzitter, de heer R.A. Timmer en mevrouw mr. J.M. Hoekstra, leden, op 12 april 2022.