Commissie: Kinderopvang
Categorie: Overeenkomst
Jaartal: 2021
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: gegrond
Referentiecode:
97397/120553
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
Nadat de zoon van de consument, vanwege hyperactiviteit en woedeaanvallen, was weggestuurd bij een andere kinderopvang is de consument een opvangovereenkomst aangegaan met de ondernemer. Vooraf heeft zij de ondernemer op de hoogte gebracht van de situatie met haar zoon, dit was geen probleem volgens de ondernemer. Na drie weken werd de overeenkomst door de ondernemer plotseling per e-mail beëindigd. De consument eist een schadevergoeding. De ondernemer stelt dat de vorm van zijn opvang niet aansluit bij de behoeften van de zoon van de consument. Volgens de ondernemer zijn hierover gesprekken geweest met de consument en haar partner. De commissie oordeelt dat de algemene voorwaarden van de ondernemer niet van toepassing zijn omdat niet duidelijk is dat deze duidelijk aan de consument zijn voorgelegd. Daarnaast wist de ondernemer vooraf van de situatie rondom de zoon en heeft hij bij de beëindiging niet duidelijk aangegeven welke gedragingen van de zoon de reden waren voor de beëindiging. De consument kon de opzegging niet zien aankomen en dit heeft ingrijpende gevolgen voor haar gehad. De klacht is gegrond.
Volledige uitspraak
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de opzegging van de plaatsingsovereenkomst door de ondernemer.
Standpunt van de consument
Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De zoon van de consument (hierna te noemen: de zoon) is hyperactief en heeft mogelijk problemen met woedeaanvallen. De zoon werd van een kinderopvangverblijf weggestuurd, waarna de consument voor hem een andere kinderopvanggelegenheid heeft gezocht en bij de ondernemer is terecht gekomen. Voordat de consument de zoon bij de ondernemer had ingeschreven, heeft zij contact gehad met diens locatiemanager. De consument heeft de locatiemanager meegedeeld wat er met de zoon aan de hand was en gevraagd of er daghulp nodig was voor de zoon. Volgens de locatiemanager was dat niet nodig omdat er bij de ondernemer een pedagogisch coach in dienst was. Hierop heeft de consument een plaatsingsovereenkomst gesloten met de ondernemer. Drie weken na de plaatsing ontving de consument van de ondernemer een e-mail met de mededeling dat de overeenkomst zou worden beëindigd en dat hij dit volgens de algemene voorwaarden zonder opzegtermijn kon doen. Deze mededeling kwam totaal onverwacht en uit het niets. De consument heeft door die beëindiging haar baan moeten opgeven, omdat zij geen netwerk heeft die de zoon kon opvangen. De consument verlangt een schadevergoeding van minimaal € 1.766,88 omdat zij vier weken lang elke week € 95,– heeft moeten betalen voor een oppas, de opvangvergoeding voor haar dochter heeft betaald, maar haar niet naar het opvangverblijf heeft laten gaan daar het voor haar onmogelijk was om twee kinderen vóór 18.00 uur op verschillende locaties op te halen en omdat zij de (medewerkers van de) ondernemer niet meer vertrouwt.
Standpunt van de ondernemer
Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De ondernemer staat voor het bieden van hoogwaardige kwalitatieve kinderopvang, die een positieve bijdrage levert aan de ontwikkeling van het kind en waarbij het ontwikkelen van de zelfstandigheid en eigenheid van het kind vooropstaat. Om dit te kunnen bewerkstelligen is het creëren van een veilige, verantwoorde en liefdevolle omgeving voor alle kinderen van groot belang. Dit krijgt vorm door het unieke en doordachte pedagogisch beleidsplan van de ondernemer en het zorgvuldig selecteren, coachen en begeleiden van zijn pedagogische professionals. De ondernemer wenst elk kind een plek te kunnen bieden waar het zich thuis voelt en zich mag ontwikkelen. De ondernemer is echter verantwoordelijk voor de veiligheid en het welzijn van alle kinderen die zijn kinderopvangbedrijf bezoeken. Om die reden heeft hij dan ook, na observaties en gesprekken met de consument en haar partner, moeten besluiten dat de vorm van kinderopvang zoals hij die biedt niet past bij de behoefte van de zoon. De ondernemer vindt het jammer dat hij dit besluit heeft moeten nemen. Hij is van mening dat hij in deze situatie juist heeft gehandeld.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft op grond van de door partijen overgelegde stukken het volgende overwogen.
Voor de beoordeling van de klacht heeft de commissie de volgende feiten als uitgangspunt genomen, omdat deze in deze procedure als vaststaand kunnen worden beschouwd. De zoon was eerst op een kinderdagverblijf geplaatst maar werd daarvan verwijderd. De consument heeft de zoon vervolgens ingeschreven op het kinderdagverblijf van de ondernemer en met deze een plaatsingsovereenkomst gesloten nadat zij de (locatiemanager van de) ondernemer had meegedeeld wat er met de zoon aan de hand was en gevraagd had of er voor de zoon daghulp nodig was. Als antwoord kreeg de consument te horen dat dit niet nodig was omdat er een pedagogisch coach bij de ondernemer in dienst was. De plaatsing ging in op 1 maart 2021. Op 22 maart 2021 heeft de ondernemer met de consument en haar partner een gesprek gehad over het gedrag dat de zoon liet zien op het kinderdagverblijf van de ondernemer. Van dit gesprek is een verslag opgemaakt, dat aan de commissie is overgelegd. Uit dit verslag blijkt dat de ondernemer met de consument en haar partner heeft afgesproken dat de zoon met het oog op de 6-weken-evaluatie, die toen over een paar weken zou plaatsvinden, zou worden geobserveerd om te voorkomen dat er onveilige situaties zouden ontstaan en om ervoor te zorgen dat de zoon op de beste manier begeleid zou kunnen worden. Op 25 maart 2021 heeft de ondernemer aan de consument en haar partner schriftelijk meegedeeld, dat hij de plaatsing van de zoon per 31 maart 2021 zonder opzegtermijn zou beëindigen. Daarvoor heeft hij als argument aangevoerd dat hem na observatie is gebleken dat hij de zoon niet de extra tijd en aandacht kon bieden die hij nodig had en dat de zoon – mede met het oog op de veiligheid van de andere kinderen en de professionals – meer gebaat zou zijn op een plek waar hem wel de passende zorg geboden kan worden. De ondernemer heeft zich tegenover de consument beroepen op zijn algemene voorwaarden die hem de bevoegdheid geven een overeenkomst te allen tijde te beëindigen zonder inachtneming van een opzegtermijn, wanneer de zorg voor het kind zoveel extra tijd en aandacht vraagt dat hij belemmerd wordt in het bieden van adequate zorg aan het betreffende kind en/of de andere kinderen.
De ondernemer heeft zich met betrekking tot de (tussentijdse) opzegging van de plaatsingsovereenkomst beroepen op zijn algemene voorwaarden, waarvan hij een Engelstalig exemplaar aan de commissie heeft overgelegd, maar hij heeft niet gesteld, hoewel dit wel op zijn weg had gelegen, dat die algemene voorwaarden onderdeel hebben uitgemaakt van de plaatsingsovereenkomst die partijen met elkaar hebben gesloten. Het is de commissie ook niet gebleken dat die voorwaarden tussen partijen zijn overeengekomen. Het moet er in deze procedure dan ook voor worden gehouden dat de algemene voorwaarden niet tussen partijen zijn overeengekomen en dus niet van toepassing zijn, waardoor de ondernemer geen rechtsgeldig beroep kan doen op de daarin opgenomen beëindigingsregeling.
Indien algemene voorwaarden niet van toepassing zijn en niet gesteld of gebleken is dat de plaatsingsovereenkomst zelf een opzeggingsregeling inhield noch dat er een specifieke wettelijke bepaling is op grond waarvan opzegging van een dergelijke overeenkomst is toegestaan, geldt dat een plaatsingsovereenkomst in beginsel opzegbaar is. De eisen van redelijkheid en billijkheid kunnen dan meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien daarvoor een voldoende zwaarwegende grond bestaat.
Tegen deze achtergrond oordeelt de commissie als volgt.
Voordat de ondernemer de plaatsingsovereenkomst met de consument sloot was hij ervan op de hoogte dat er met het gedrag van de zoon iets aan de hand was. Daghulp achtte de ondernemer niet nodig omdat hij een pedagogisch coach in dienst had. Drie weken nadat de zoon voor het eerst het kinderopvangverblijf van de ondernemer had bezocht, heeft er tussen partijen een gesprek plaatsgevonden over het gedrag van de zoon. Uit het verslag dat de ondernemer van dat gesprek heeft opgemaakt, blijkt niet dat partijen een eventuele voortijdige beëindiging van de plaatsingsovereenkomst met elkaar hebben besproken. De commissie moet het er dan ook voor houden dat in dat gesprek een dergelijke beëindiging niet aan de orde is geweest. Zulks klemt temeer nu in het verslag nog gesproken werd over een 6-weken evaluatie. Drie dagen na voormeld gesprek heeft de ondernemer de consument meegedeeld dat hij de plaatsingsovereenkomst zonder inachtneming van een opzegtermijn zou beëindigen met onder meer het (hoofd-)argument dat hem na observatie is gebleken dat hij de zoon niet de extra tijd en aandacht kon bieden die hij nodig had. Uit de hiervoor geciteerde afspraak die partijen tijdens dat gesprek met elkaar hebben gemaakt, kan naar het oordeel van de commissie evenwel een (voorlopige) voortzetting van de plaatsingsovereenkomst worden afgeleid. De consument hoefde redelijkerwijs dan ook niet te verwachten dat de ondernemer haar drie dagen later de opzegging van die overeenkomst zou meedelen. Dat die mededeling bij de consument totaal onverwacht en uit het niets kwam, zoals zij heeft gesteld, is dan ook zeer begrijpelijk. Daarbij komt dat het argument dat de ondernemer voor de beëindiging heeft gegeven, namelijk dat hij de zoon geen extra tijd en aandacht kon bieden die deze nodig had, zowel in zijn mededeling van 25 maart 2021 als in zijn verweerschrift niet deugdelijk is onderbouwd. Van de ondernemer had verwacht mogen worden dat hij concreet had aangegeven welke gedragingen van de zoon hij na 22 maart 2021 heeft geobserveerd alsmede de aard, ernst en frequentie daarvan. Een en ander heeft de ondernemer nagelaten. Ook heeft de ondernemer niet aangegeven of hij de pedagogisch coach heeft ingezet en zo ja welke diens bevindingen waren. De commissie kan dan ook niet beoordelen of er daadwerkelijk een voldoende zwaarwegende grond aan de opzegging ten grondslag heeft gelegen. In deze procedure moet het er dan ook voor worden gehouden, dat een dergelijke grond niet aanwezig is geweest. Tegen deze achtergrond stond het de ondernemer niet vrij de plaatsingsovereenkomst tegen 1 april 2021 op te zeggen. Gelet op alle omstandigheden van dit geval moet de opzeggingstermijn als onredelijk kort worden aangemerkt; temeer nu dit voor de consument ingrijpende gevolgen heeft gehad. Tegen deze achtergrond kan niet gezegd worden dat de ondernemer bij zijn dienstverlening aan de consument zorgvuldig heeft gehandeld door in voldoende mate rekening te houden met haar belangen. Op grond van de voorgaande overwegingen is de commissie van oordeel dat de klacht van de consument gegrond is.
De consument heeft een schadevergoeding gevorderd, maar heeft de door haar gestelde schade onvoldoende onderbouwd, zodat de commissie de desbetreffende vordering zal afwijzen. De consument heeft niet aangegeven dat en welke schade zij heeft geleden door het opzeggen van haar baan. Dat de consument vier weken € 95,– per week heeft moeten betalen, verdraagt zich niet met het opgeven van haar baan, in welk geval mogelijk geen oppas nodig zou zijn. Dat de consument de opvangvergoeding voor haar dochter heeft betaald, maar haar niet naar het opvangverblijf heeft laten gaan in verband met problemen bij het ophalen van haar kinderen, is een eigen keuze van de consument geweest, die niet ten laste van de ondernemer kan worden gebracht. Naar het zich laat aanzien heeft het bedrag van € 1.766,88 betrekking op de opvangvergoeding voor de maand april 2021. In zijn brief, eerdergenoemde brief van 25 maart 2021, heeft de ondernemer de consument meegedeeld dat de betaalde opvangvergoeding voor april 2021 aan haar zal worden terugbetaald, waardoor – als de ondernemer zijn toezegging gestand heeft gedaan, waarvan de commissie bij gebreke van het tegendeel uitgaat – geen sprake van schade kan zijn.
Nu de commissie de klacht van de consument gegrond heeft bevonden, dient de ondernemer overeenkomstig het reglement van de commissie het door de consument betaalde klachtengeld ad € 25,– aan haar te vergoeden.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht van de consument gegrond;
– wijst de schadevordering van de consument af;
– bepaalt dat de ondernemer aan de consument binnen veertien dagen na verzending van dit bindend advies een bedrag van € 25,– ter zake van het door haar betaalde klachtengeld dient te voldoen.
Aldus beslist op 10 december 2021 door de Geschillencommissie Kinderopvang, bestaande uit de heer mr. J.M.P. Drijkoningen, voorzitter, mevrouw A.J.M. van Hoesel – de Haas en de heer H. Stel, leden, in aanwezigheid van de heer mr. L.G.H. Cox, secretaris.