Ondernemer zegde overeenkomst eenzijdig en onzorgvuldig op

De Geschillencommissie




Commissie: Kinderopvang    Categorie: Annulering    Jaartal: 2019
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: gegrond   Referentiecode: 124070

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

De ondernemer zegt eenzijdig de overeenkomst betreffende de kinderopvang van de zoon van consument op omdat hij teveel begeleiding vraagt. De ouders geven aan, gezien de korte termijn, zich erg voor het blok gezet te voelen en hebben vervangende opvang voor hun zoon moeten regelen. Volgens de commissie heeft de ondernemer, alle feiten en omstandigheden afgewogen, door de overeenkomst plotseling te beëindigen onzorgvuldig gehandeld. Het handelen van de ondernemer is niet in overeenstemming geweest met de eisen van redelijkheid en billijkheid die partijen ten opzichte van elkaar in acht dienen te nemen. De consument wordt in het gelijk gesteld.

Volledige uitspraak

Onderwerp van het geschil
De consument klaagt, kort gezegd, over de eenzijdige opzegging van de overeenkomst betreffende de kinderopvang van de zoon van de consument door de ondernemer per 1 mei 2019. De reden van de opzegging zou zijn dat de zoon van de consument te veel begeleiding vraagt. De consument is door de ondernemer niet of nauwelijks gekend in het proces dat tot deze opzegging heeft geleid.

Standpunt van de consument
Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken, in het bijzonder naar de klacht met bijlagen die op 9 april 2019 is ontvangen, en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht. In de kern komt dit standpunt op het volgende neer.

De consument en zijn echtgenote (hierna: de ouders) hebben op 11 maart 2019 een e-mail van de ondernemer ontvangen, waarin zij worden uitgenodigd op 18 maart 2019 met de ondernemer te spreken over hun zoon. Tijdens het gesprek op 18 maart 2019 wordt door de ondernemer meegedeeld dat het niet langer gaat met de opvang van hun zoon. Hij vraagt te veel begeleiding en hij dient de opvang te verlaten.

De zoon van de consument heeft het syndroom van Down. Het staat voor de ouders niet ter discussie dat hij soms extra aandacht en begeleiding nodig heeft. Vanuit de ondernemer zijn echter geen signalen afgegeven dat dit te veel werd. De boodschap kwam voor de ouders als een complete verrassing. Afgesproken wordt om de week erop met elkaar verder hierover te spreken.

Op 27 maart 2019 volgt een tweede gesprek tussen de ondernemer en de ouders. In dit gesprek spreken zij af dat wordt gekeken welke mogelijkheden er zijn om de zoon op de opvang te kunnen houden, bijvoorbeeld met extra begeleiding. In verband met het bereiken van de leeftijd van vier jaar loopt het contract tot 31 augustus 2019. Het gaat dus nog maar om enkele maanden opvang en de ouders willen met het oog op de stabiliteit voor hun zoon de opvang bij de ondernemer graag continueren tot einde contract.

Op 29 maart 2019 ontvangen de ouders een brief van de ondernemer waarin staat dat de ondernemer wil meewerken aan het zoeken naar alternatieven die de kwaliteit van opvang voor de zoon en de overige kinderen waarborgen, maar tevens wordt in deze brief het contract formeel beëindigd per 1 mei 2019. De ouders voelen zich voor het blok gezet door deze korte termijn, waardoor zij geen goede mogelijkheid hebben gehad om extra begeleiding te organiseren.

Ter zitting lichten de ouders toe dat er geen mogelijkheden voor extra begeleiding zijn gevonden en dat de ondernemer vasthield aan de beëindiging van de opvang per 1 mei 2019. De ouders zagen geen andere optie dan zich hierbij neer te leggen en hebben vervangende opvang voor hun zoon geregeld. Wel wenst de consument een uitspraak van de commissie over de gang van zaken.

Standpunt van de ondernemer
Uit de overgelegde stukken en het ter zitting verhandelde komt het standpunt van de ondernemer in de kern als volgt naar voren.

Er is niet vooraf schriftelijk vastgelegd hoe lang de opvang van de zoon van de consument door de ondernemer verantwoord zou zijn. In de plaatsingsovereenkomst is de reguliere einddatum gehanteerd die samenhangt met het bereiken van de leeftijd van vier jaar. Het is vaker gebeurd dat kinderen met extra zorgbehoefte bij de ondernemer zijn opgevangen. Dit is altijd goed gegaan en als dat nodig was is de opvang in overleg met de ouders op enig moment tussentijds geëindigd.

In de beleving van de ondernemer is er altijd goed gecommuniceerd met de consument en is ook aangegeven dat de zoon van de consument extra aandacht en begeleiding nodig heeft. Dit is mondeling gegaan, dus niet duidelijk vastgelegd. Er is naar de mening van de ondernemer geen sprake geweest van een opzegging tijdens het gesprek van 18 maart 2019, maar vanuit de ondernemer is gevraagd om extra overleg met de consument om samen naar een oplossing te zoeken.

Er is sprake van een toenemende behoefte aan individuele begeleiding bij de zoon van de consument van wie de ontwikkeling steeds verder met de andere leeftijdsgenoten uit de pas loopt.

Opvang van de zoon van de consument vraagt te lang te veel van de medewerkers, terwijl wettelijk voor driejarigen een beroepskracht-kindratio van één pedagogisch medewerker op acht kinderen is vastgesteld. Door opvang te blijven bieden aan zoon van de consument doet de ondernemer andere kinderen in de groep tekort.

Door de ondernemer is aangegeven dat 1-op-1 begeleiding een goed alternatief zou zijn.

De aanvraag die hiervoor is gedaan bij de gemeente is afgewezen, omdat de zoon geen ernstige meervoudige beperkingen heeft. De consument heeft hierop aangegeven ook zelf geen geld beschikbaar te willen stellen. De ondernemer vindt het ontzettend jammer dat de consument deze mogelijkheid niet heeft willen benutten. Ook andere oplossingen zijn door de consument niet aangedragen.

Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde en hetgeen ter zitting nog naar voren is gebracht overweegt de commissie het volgende.

Partijen zijn met elkaar een opvangovereenkomst aangegaan. Op de overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van de Brancheorganisatie Kinderopvang van toepassing verklaard. Artikel 10 van deze algemene voorwaarden luidt, voor zover hier van belang, als volgt: “(…) De ondernemer is slechts bevoegd de overeenkomst op te zeggen op grond van een zwaarwegende reden. (….) Opzegging vindt plaats door middel van een aan de andere partij gerichte gemotiveerde schriftelijke verklaring (….).”

De ondernemer geeft in de opzeggingsbrief van 29 maart 2019 aan dat de ondernemer niet langer verantwoord de opvang van de zoon van de consument kan verzorgen, aangezien de opvang die de ondernemer kan bieden onvoldoende aansluit bij wat de zoon van de consument in deze fase nodig heeft en de specifieke opvangbehoefte van de zoon van de consument ten koste gaat van de opvang van de andere kinderen in de groep. De ondernemer stelt zich op het standpunt dat dit voldoende zwaarwegende redenen zijn om tot opzegging over te gaan.

De commissie kijkt bij haar oordeel over de opzegging niet alleen naar de door de ondernemer aangevoerde redenen, maar betrekt daarbij ook de feiten en omstandigheden die met deze opzegging verband houden.

Uit hetgeen door de ondernemer naar voren is gebracht, maakt de commissie op dat de vaste pedagogisch medewerkers eerst in januari en februari 2019 de situatie omtrent de toegenomen begeleiding van de zoon van de consument bij de consument hebben aangekaart. De situatie zou nog voortduren tot 31 augustus 2019, zijnde de datum waarop het contract van rechtswege zou eindigen. Voor de ondernemer was dit een zodanig lange periode dat hij de overeenkomst niet tot deze datum wilde voortzetten. Het contract is door de ondernemer beëindigd per 1 mei 2019, vier maanden voor het van rechtswege aflopen van het contract.

De commissie is voor wat betreft het moment van de opzegging van oordeel dat, gelet op deze relatief korte periode en de grote gevolgen die de opzegging heeft voor de stabiliteit en rust voor de zoon van de consument, van de ondernemer een extra inspanning verwacht had mogen worden om de bestaande situatie nog tot het einde van het contract te laten voortduren.

Daarnaast verbaast de commissie zich over het standpunt van de ondernemer dat, nu de aanvraag voor 1-op-1 begeleiding door de gemeente is afgewezen omdat geen sprake is van ernstige meervoudige beperkingen, niet van de ondernemer verwacht kan worden dat hijzelf extra begeleiding inzet. De commissie overweegt hieromtrent dat de afwijzing van de gemeente juist een extra indicator is dat de ondersteuningsbehoefte van de zoon van consument niet zodanig boven de normale zorg voor een 3-jarig kind uitstijgt dat dit niet van een reguliere kinderopvang verwacht mag worden. De gemeente geeft aan de noodzakelijke ondersteuning bij taken en activiteiten als gebruikelijke zorg te zien, waarvoor geen extra begeleiding wordt ingezet. Dit zou voor de ondernemer reden te meer moeten zijn geweest om de begeleiding van de zoon van de consument zelf vorm en inhoud te geven.

De ondernemer heeft evenmin op eigen initiatief professionele hulp ingeschakeld. Zijn verweer dat daarvoor de toestemming van de ouders nodig is, slaagt naar het oordeel van de commissie niet. Door de echtgenote van de consument is ter zitting duidelijk gemaakt dat zij hiervoor wel toestemming heeft gegeven en zij daarnaast zelf informatie zou inwinnen bij een medisch kinderdagverblijf.

Bovendien merkt de commissie op dat de ondernemer ook professionele ondersteuning had kunnen inschakelen voor het aanreiken van pedagogische handvatten aan de medewerkers op de groep. Daarvoor is de toestemming van de ouders niet vereist. Wel is het raadzaam om de ouders daarover in te lichten. Deze vorm van begeleiding is overigens wel door de gemeente ten gunste van de zoon van de consument geïndiceerd en had dus kunnen worden ingezet.

Omtrent het proces rond de opzegging merkt de commissie nog het volgende op. Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat de consument nauwelijks betrokken is geweest bij de constatering van de ondernemer dat sprake is van een toenemende behoefte aan aandacht en begeleiding bij de zoon van de consument. Uit de gegevens in het kindvolgsysteem in het ouderportaal blijkt in het achterliggende jaar op geen enkele wijze dat de zoon van de consument achteruit gaat in zijn ontwikkeling of extra begeleiding nodig heeft gehad. Wel blijkt uit de ingevulde ontwikkelingsformulieren dat de zoon van de consument een achterstand heeft ten opzichte van andere kinderen van zijn leeftijd, maar de commissie kan zich voorstellen dat dit voor de ouders in de lijn der verwachting ligt. Dit heeft voor de consument geen aanleiding hoeven zijn om te vermoeden dat de opvang van de zoon te belastend zou zijn of worden voor de ondernemer.

Tevens overweegt de commissie dat het onzorgvuldig is dat in de e-mail van de ondernemer van 11 maart 2019 aan de ouders slechts wordt gevaagd om een afspraak voor een gesprek over hun zoon, zonder een reden daarvoor op te geven. Als de moeder vervolgens informeert of er een bijzondere reden is voor deze afspraak wordt dit ontkend en aangegeven dat het slechts een ouder-kindgesprek betreft. De commissie acht het niet verwonderlijk dat de ouders vervolgens erg geraakt zijn door de boodschap die zij op 18 maart 2019 te horen krijgen, namelijk dat de ondernemer de opvang van hun zoon wil stoppen.

De stelling van de ondernemer dat de intentie van dit gesprek slechts was om met elkaar te kijken naar mogelijke oplossingen en er geen sprake is geweest van het opzeggen van de overeenkomst, vindt geen steun in het gegeven dat in de brief van 29 maart 2019 alsnog formeel de overeenkomst per 1 mei 2019 wordt opgezegd tenzij passende oplossingen zijn gevonden. Hiermee wordt de druk opgevoerd om in een kort tijdsbestek –­ binnen een maand – een oplossing te vinden. Bovendien wordt het vinden van een dergelijke oplossing door de ondernemer grotendeels bij de consument neergelegd. De commissie had van de ondernemer als professionele partij verwacht meer initiatief te tonen door zelf oplossingen aan te dragen.

De commissie is – gelet op hetgeen zij hiervoor heeft overwogen – van oordeel dat de opzegging van de overeenkomst rauwelijks en onzorgvuldig heeft plaatsgevonden, hetgeen niet in overeenstemming is geweest met de eisen van redelijkheid en billijkheid die contractpartners jegens elkaar in acht dienen te nemen. De commissie is dan ook van oordeel dat de klacht gegrond is.

Dit brengt mee dat als volgt dient te worden beslist.

Beslissing
De commissie:

  • verklaart de klacht van de consument gegrond;
  • bepaalt dat de ondernemer een bedrag van € 25,– dient te vergoeden aan de consument ter zake van het klachtengeld.

Aldus beslist op 11 juni 2019 door de Geschillencommissie Kinderopvang, bestaande uit mevrouw mr. H.M.D. Wildeboer, voorzitter, de heer drs. T. Blom en de heer H. Stel, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. M. Gardenier, secretaris.