Commissie: Recreatie
Categorie: Overeenkomst
Jaartal: 2020
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: Ongegrond
Referentiecode:
2590/8434
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De consument klaagt dat hij zijn stacaravan voor veel geld heeft verbouwd, terwijl de ondernemer het contract ruim een jaar later heeft opgezegd. De consument vindt dat de ondernemer hem eerder had moeten informeren over de mogelijke opzegging, aangezien de verlenging van de pachtovereenkomst al jaren ter discussie stond bij de gemeente. De consument verlangt schadevergoeding voor de investeringen in zijn stacaravan. De ondernemer betwist dat hij de consument een vergoeding moet voldoen voor enige geleden schade. De commissie oordeelt dat de consument geen recht heeft op vergoedingen voor de door hem gedane investeringen. Toen de ondernemer in 2015 te horen kreeg dat de erfpachtovereenkomst niet verlengd zou worden, ontstond er een informatieplicht richting de consument. De consument heeft in 2013-2014 om toestemming voor de verbouwing gevraagd. De ondernemer had toen nog geen informatieplicht wat betreft het voorzetten van de pachtovereenkomst tussen de gemeente en de ondernemer, waardoor de consument nu dus geen recht heeft op vergoeding. De klacht is ongegrond.
Volledige uitspraak
Feiten
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken -voor zover thans van belang- het volgende vast:
a. Bij brief van 21 oktober 2014 heeft de gemeente [plaatsnaam] (hierna: de gemeente) de ondernemer bericht dat het recht van erfpacht, dat de ondernemer op diverse kadastrale percelen van park [naam ondernemer] had, op 8 juli 2015 eindigt. De gemeente is van plan de exploitatie van het park opnieuw in de markt te zetten. Daarbij is ook de ondernemer uitgenodigd om deel te nemen aan de nog op te starten inschrijving/aanbesteding voor een nieuwe exploitatieperiode.
b. Bij deurwaardersexploot van 21 mei 2015 heeft de gemeente vervolgens aan de ondernemer meegedeeld “ten effecte rechtens” dat de overeenkomsten van erfpacht uit hoofde van de notariële akte eindigen door tijdsverloop en wel met ingang van 9 juli 2015.
c. De ondernemer kon zich niet vinden in de aangekondigde beëindiging van de erfpacht en heeft die beslissing aangevochten bij de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond. De rechtbank heeft bij vonnis van 4 juli 2018 onder meer voor recht verklaard dat de tussen de gemeente en de ondernemer gevigeerd hebbende erfpachtovereenkomsten alle zijn geëindigd met ingang van 9 juli 2015.
d. Bij (opzeggings)brief van 21 november 2018 heeft de ondernemer de consument geïnformeerd over het vonnis van de rechtbank en meegedeeld dat hij als gevolg daarvan genoodzaakt is om de overeenkomst met de consument op te zeggen met inachtneming van de geldende opzegtermijn van 3 maanden en ten laatste vóór of op 31 december 2019.
Onderwerp van het geschil
Het geschil gaat over de opzegging door de ondernemer van de overeenkomst met de consument over het gebruik van een jaarplaats op het park [naam ondernemer].
Standpunt van de consument
Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken.
In de kern komt het standpunt van de consument op het volgende neer. De consument maakt aanspraak op vergoeding van de door hem geleden schade, nu én al sinds 2015 duidelijk was dat de door hem gedane investeringen in de standplaats geen rendement zouden opleveren, én er sprake is van herstructurering als achterliggende reden voor de opzegging. De verlenging van de pacht-overeenkomst door de gemeente stond al jaren ter discussie. Dit is echter nimmer door de ondernemer aan de consument noch aan andere gebruikers van de jaarplaatsen meegedeeld.
Sterker nog, de consument heeft in de periode 2013-2014 toestemming aan de ondernemer gevraagd en gekregen om verbouwingen c.q. verbeteringen uit te voeren aan zijn stacaravan. Met medeweten van de ondernemer heeft de consument dus behoorlijke investeringen gedaan, die hij niet gedaan zou hebben, als hij geweten had dat de overeenkomst op korte termijn beëindigd zou kunnen worden. Voor de bouw van de overkapping heeft de consument circa € 3.300,– geïnvesteerd; voor de bouw/uitbreiding van de slaapkamer circa € 5.275,–. Ook is medio 2015 de voortent vervangen door een vaste constructie waarbij er nieuwe kozijnen met HR++ beglazing en vensterbanken zijn geplaatst voor circa € 1.750,–. Tevens is de consument van mening dat er sprake is van herstructurering als achterliggende reden voor de opzegging. Ook op grond daarvan vindt de consument dat hij aanspraak kan maken op een schadevergoeding. Hij is bovendien niet bereid kosten te maken voor het gebruik, dan wel de ontruiming van de standplaats.
Standpunt van de ondernemer
Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar het verweerschrift van de gemachtigde van de ondernemer van 14 januari 2020, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
In de kern komt het standpunt van de ondernemer er op neer dat hij in de eerste plaats betwist dat hij nog langer contractspartij voor de consument heeft te gelden, dan wel dat er anderszins een feitelijke en/of juridische grondslag bestaat op grond waarvan de consument enigerlei vergoeding van de ondernemer kan verlangen voor beweerdelijk geleden schade.
Beoordeling van het geschil
1. De commissie komt tot de volgende beoordeling.
2. De consument heeft gesteld dat er sprake is van een herstructurering, maar dat standpunt volgt de commissie niet. Uit de stukken blijkt overduidelijk dat er sprake is van het niet voortzetten van de erfpachtovereenkomsten door de gemeente. Daardoor heeft de ondernemer zijn exploitatie van het erfpachtterrein met de bijbehorende aanwezige voorzieningen noodgedwongen moeten staken. De ondernemer heeft de opzegging van de overeenkomst met de consument naar het oordeel van de commissie dus terecht gebaseerd op artikel 11 lid 1 onder d. van de Recron-voorwaarden voor vaste plaatsen. De consument kan dan ook geen aanspraak maken op de bij een herstructurering behorende vergoedingen als bedoeld in artikel 12 van de Recron-voorwaarden.
3. Ook anderszins heeft de consument geen recht op vergoeding van de door hem gedane investeringen. Dit wordt als volgt gemotiveerd. Toen het de ondernemer door het deurwaarders-exploot van 21 mei 2015 duidelijk werd dat het de gemeente menens was met het niet voortzetten van de erfpachtovereenkomsten vanaf 8 juli 2015, rustte naar het oordeel van de commissie op de ondernemer vanaf dat moment de plicht om de jaarplaatshouders in voorkomende gevallen te informeren over het feit dat de erfpachtperiode met de gemeente zou eindigen op 9 juli 2015 en dat de ondernemer daarover een gerechtelijke procedure zou beginnen. Een dergelijke informatieplicht was vanaf 21 mei 2015 in ieder geval aangewezen in de situatie waarin een jaarplaatshouder de ondernemer toestemming vroeg om verbouwingen/verbeteringen aan zijn kampeermiddel uit te voeren. Dit om de betreffende jaarplaatshouder in staat te stellen een weloverwogen investerings-keuze te maken. Vóór 21 mei 2015 bestond een dergelijke informatieplicht voor de ondernemer naar het oordeel van de commissie nog niet, omdat de situatie daarvoor (nog) geen aanleiding gaf.
Vast staat dat de consument in het onderhavige geval in de periode 2013-2014 toestemming aan de ondernemer heeft gevraagd en gekregen om verbouwingen/verbeteringen aan zijn stacaravan uit te voeren. In die periode was de hierboven bedoelde informatieplicht niet aan de orde. Verder dateren de door de consument overgelegde bonnen in verband met de verbouwingen/verbeteringen allemaal ook van (ruim) vóór 21 mei 2015. Voor een vergoedingsplicht van de ondernemer jegens de consument uit hoofde van schending van een informatieplicht door de ondernemer bestaat dan ook geen juridische basis.
4. De consument heeft ook nog gesteld dat hij niet bereid is kosten te maken voor het gebruik of de ontruiming van zijn standplaats. De ondernemer heeft er terecht op gewezen dat hij hier buiten staat. Vanaf de datum van overdracht van het erfpachtterrein aan de gemeente op 20 december 2018, is dit een zaak voor de gemeente als opvolgend beheerder/exploitant.
5. Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de klacht ongegrond zal worden verklaard.
Beslissing
De commissie verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Recreatie, bestaande uit mr. J.L. Sierkstra, voorzitter, J. Hagedoorn-Wiarda en drs. P.C. Hoogeveen-de Klerk, leden, op 16 januari 2020.