Onderzoeksplicht van een advocaat gaat niet zover dat hij mededelingen van de cliënt die worden onderschreven door de wederpartij op hun juistheid dient na te gaan.

  • Home >>
  • Advocatuur >>
De Geschillencommissie




Commissie: Advocatuur    Categorie: Informatie    Jaartal: 2014
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: ADV03-0120

De uitspraak:

Onderwerp van het geschil

Het geschil betreft de kwaliteit van de dienstverlening van de advocaat terzake van haar bijstand in de echtscheiding van de cliënte en de (omvang van de) schade die de cliënte als gevolg van het handelen c.q. nalaten van de advocaat stelt te hebben geleden.   Standpunt van de cliënte    Het standpunt van de cliënte luidt in hoofdzaak.   De advocaat heeft ten onrechte nagelaten na te gaan of de echtelijke woning daadwerkelijk zoals de cliënte veronderstelde op naam van beide echtelieden stond of zoals uiteindelijk bij de overschrijving van het huis op naam van de cliënte bleek uitsluitend op naam van de man.   Indien de advocaat de eigendomsakte had bestudeerd of navraag had gedaan bij het kadaster dan was het mogelijk geweest de huwelijkse voorwaarden in een beperkte gemeenschap om te zetten alvorens de echtscheiding te laten uitspreken.   Indien de advocaat de zaken zou hebben nagegaan dan zou de cliënte niet zijn geconfronteerd met de overdrachtsbelasting van 6% die de belastingdienst in rekening heeft gebracht. De cliënte meent dat de advocaat haar belangen niet zorgvuldig heeft behartigd, stelt de advocaat aansprakelijk voor de schade die daaruit is voortgevloeid en verzoekt de commissie een vergoeding van € 9.528,–, zijnde de overdrachtsbelasting, ten laste van de advocaat op te leggen.   Standpunt van de advocaat   Het standpunt van de advocaat luidt in hoofdzaak.   De advocaat meent dat haar onderzoeksplicht niet zover gaat dat zij via het Kadaster had moeten controleren of de woning gemeenschappelijk was en zeker niet omdat de cliënte duidelijk en zonder enige twijfel heeft gesteld dat de echtelijke woning gemeenschappelijk eigendom is.   Gelet op de persoon van de cliënte en de stukken die zij aan de advocaat in bezit heeft gesteld – waaronder de akte van huwelijkse voorwaarden en een hypotheekofferte waarin de cliënte en haar (toenmalige) echtgenoot als contractanten zijn genoemd – had de advocaat geen enkele reden haar informatie te checken. Dit ook al omdat de ex-echtgenoot van de cliënte eveneens in de veronderstelling verkeerde dat het huis op beider naam stond.   Omdat de advocaat en partijen ervan uit zijn gegaan dat de woning gemeenschappelijk eigendom was, heeft het er bovendien alle schijn van dat de cliënte in financieel opzicht is bevoordeeld. De aanzienlijke overwaarde van de woning is gedeeld, terwijl de overbedeling van cliënte al hoger was dan het bedrag dat zij na toescheiding van de woning aan haar ex-echtgenoot diende te voldoen.   De advocaat is dan ook van mening dat zij zorgvuldig heeft gehandeld en de cliënte op geen enkele wijze financieel heeft benadeeld.   Beoordeling van het geschil   Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende.   Het is de commissie uit het verhandelde ter zitting gebleken dat de cliënte zich op het standpunt stelt dat de huwelijkse voorwaarden de advocaat reeds aanleiding hadden moeten geven om nader onderzoek in te stellen naar het eigendom van de echtelijke woning. Hoewel deze voorwaarden, naar onbetwist is gesteld, bepaalden dat er geen sprake meer zou zijn van enig gemeenschappelijk bezit en de woning na het sluiten van deze voorwaarden is gekocht, laat dit onverlet dat de echtelieden ook onder deze voorwaarden gezamenlijk een huis konden kopen.   De commissie kan de stelling van de cliënte dan ook niet onderschrijven. De commissie is van oordeel dat de onderzoeksplicht van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat niet zover gaat dat hij mededelingen van de cliënt, die bovendien worden onderschreven door de wederpartij, op hun juistheid dient na te gaan. Van bijzondere feiten of omstandigheden die dit anders zouden maken is in het onderhavige geval ook niet gebleken. Dit klemt temeer nu ook partijen ervan uitgingen dat de echtelijke woning gezamenlijk eigendom was en de man ook nimmer enig bezwaar heeft geuit tegen de door de cliënte voorgestelde verdeling van de gezamenlijke schulden en bezittingen. Bovendien wijst ook een brief van de AMEV d.d. 6 november 2000 naar aanleiding van de aanvraag van een tweede hypotheek op de woning, welke gericht is aan beide echtelieden, in de richting van een gemeenschappelijk eigendom.   Geheel ten overvloede merkt de commissie nog op dat gesteld dat de advocaat wel het – achteraf – door de cliënte gewenste onderzoek had verricht, de cliënte hierdoor in een nadeliger financiële positie zou zijn geraakt. Immers in dat geval had de cliënte evenzeer overdrachtsbelasting moeten betalen, doch dan wellicht over de volle waarde van de woning in plaats van over de helft terwijl bovendien naar alle waarschijnlijkheid de verdeling van de boedel anders zou zijn geweest.   Op grond van het vorenstaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is.   Derhalve wordt als volgt beslist.   Beslissing   Het door de cliënte verlangde wordt afgewezen.   Aldus beslist op 5 februari 2004 door de Geschillencommissie Advocatuur.