Onduidelijke berekening leidt tot gedeeltelijke compensatie voor consument in energiegeschil

  • Home >>
  • Energie >>
De Geschillencommissie




Commissie: Energie    Categorie: Zorgvuldigheid    Jaartal: 2024
Soort uitspraak: bindend advies na tussen advies   Uitkomst: gegrond   Referentiecode: 209320/223609

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

De consument had sinds 2018 een energiecontract, maar gaf jarenlang geen meterstanden door. In 2022 deed hij dat weer, waarna hij een hoge bijbetaling van € 3.722,72 kreeg. De ondernemer zei dat de berekening voor de consument het voordeligst was, maar kon dit niet duidelijk uitleggen. De commissie vond dat de berekening onduidelijk was, vooral omdat er werkelijke meterstanden bekend waren die niet goed zijn gebruikt. Ook bleek dat de consument wél had gevraagd om een slimme meter, maar dat die niet geplaatst kon worden door technische problemen bij de netbeheerder. De commissie oordeelde dat de klacht over de berekening terecht is. Omdat de consument het bedrag al heeft betaald, moet de ondernemer € 500 terugbetalen en ook het klachtgeld van € 52,50 vergoeden.

De volledige uitspraak

Verloop van de procedure

In haar tussenadvies van 19 februari 2024 heeft de commissie vastgesteld dat de consument op 9 januari 2018 met de ondernemer een leveringsovereenkomst voor gas en elektriciteit is aangegaan. Op 15 januari 2018 zijn de werkelijke meterstanden vastgesteld. In 2022 heeft hij voor het eerst weer de meterstanden doorgegeven. Hierdoor moet hij op de jaarnota 2022-2023 een bedrag van € 3.722,72 bijbetalen.

De ondernemer heeft aangegeven dat hij de voor de consument meest gunstigste wijze van berekening heeft gekozen. Uit haar berekening volgt dat dat de consument bij de toepassing van de verjaring extra m3 gas en KWh elektriciteit in rekening gebracht zou moeten worden. De commissie heeft aangegeven dat de wijze van berekening voor haar niet inzichtelijk is geworden zodat niet kan worden beoordeeld of de voor de consument meest gunstige methode is gehanteerd.

Bij tussenadvies van 8 mei 2024 heeft de commissie opnieuw aangegeven dat zij constateert dat op de jaarafrekening van 2022 staat dat de eindstand geschat is, wat verbaast nu de werkelijke standen per 15 januari 2018, 18 januari 2022 en 18 januari 2023 bekend zijn. De commissie kan ook niet volgen waarom de periode18 januari 2022 – 18 januari 2023 waarin het werkelijk verbruik zoals gezegd immers bekend is, wordt meegenomen bij de berekeningen van de ondernemer. Berekening 2 voor dat jaar is immers zinledig. Dit terwijl het laten meewegen van de uitkomst van de berekening van het verbruik op basis van de buitentemperatuur en de graaddagen over die periode van invloed zou kunnen zijn op de einduitkomst van de rekenexercitie door de ondernemer. De ondernemer wordt nogmaals gevraagd hierover duidelijkheid te geven.

Bij brief van 20 juni 2024 heeft de ondernemer gereageerd en daarbij ook een reactie van netbeheerder over gelegd.
Bij e-mail van 12 juli 2024 heeft de consument gereageerd op genoemde brief van de ondernemer en de reactie van netbeheerder.

Beoordeling

De ondernemer heeft de commissie erop gewezen dat zij geen meterstanden heeft ontvangen op 18 januari 2022 maar voor het overige heeft de ondernemer niet gereageerd op de vraag van de commissie. Zij heeft zich wederom op het standpunt gesteld dat haar wijze van berekening voor de consument de meest gunstige wijze van berekening is, Dat het resultaat van de berekening met in achtneming van de regels omtrent de verjaring voor de consument niet voordelig(er) zou zijn, heeft zij op geen enkele wijze nader inzichtelijk gemaakt. Bij gebreke daarvan heeft de commissie de gewenste duidelijkheid niet gekregen

Op zichzelf staat niet ter discussie dat de consument niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting om jaarlijks de standen door te geven. Het betoog van de consument dat de ondernemer hierin ook zelf nader actie had moeten ondernemen, volgt de commissie niet.

De ondernemer heeft daarnaast aangegeven dat netbeheerder meerdere malen heeft getracht de slimme meter bij de consument te plaatsen maar daar heeft de consument niet aan willen meewerken. Daarmee beoogt de ondernemer kennelijk aan te geven dat door toedoen/gebrek aan medewerking van de consument die slimme meter niet geplaatst kon worden.

Dit standpunt behoeft wel enige nuancering nu uit de stukken die door de consument zijn overgelegd, genoegzaam blijkt dat de consument herhaalde malen om installatie van de slimme meter heeft gevraagd maar dat dit niet mogelijk bleek vanwege het ter plaatse verouderde systeem en capaciteitsproblemen bij netbeheerder.

Zoals al overwogen is de gevraagde duidelijkheid niet is verschaft, zodat de commissie niet kan beoordelen of bij de berekening van hetgeen de consument verschuldigd is de voor de consument meest gunstige berekening is toegepast. Gelet hierop is de commissie van oordeel dat de klacht voor wat betreft de berekening van de hoogte het door consument verschuldigde bedrag gegrond is. Vast staat dat dit bedrag inmiddels door de consument aan de ondernemer volledig is voldaan. Alles overziende zal de commissie bepalen dat ter zake een bedrag dat door haar ex aequo et bono wordt vastgesteld op van € 500,- aan de consument dient te worden geretourneerd.

Voorts dient het klachtgeld te worden vergoed.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing

Bepaalt dat de ondernemer een bedrag van € 500,– alsmede het klachtgeld ten bedrage van € 52,50 aan de consument dient te betalen.

Overeenkomstig het reglement van de commissie is de ondernemer behandelingskosten verschuldigd.

Deze behandelingskosten worden in het geheel betaald.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Energie, bestaande uit mevrouw mr. E.A.G.M. van Rens, voorzitter, de heer R.A. Timmer, mevrouw mr. J.M. Hoekstra, leden, op 26 juli 2024.

Print/PDF