
Commissie: Recreatie
Categorie: Algemene voorwaarden / Prijs
Jaartal: 2023
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: gegrond
Referentiecode:
192180/194976
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
De jaarnota is ten opzichte van het jaar daarvoor 10,76% hoger. Deze verhoging is niet vooraf aangekondigd. De ondernemer is van mening dat deze verhoging niet als aanmerkelijke verhoging gekwalificeerd kan worden, omdat de inflatie dat jaar boven de 10% lag. De commissie is echter van oordeel dat gekeken moet worden hoe hoog de aangekondigde verhoging van het jaargeld in objectieve zin is, dus zonder daarbij acht te slaan op de oorzaak van die verhoging – zoals inflatie. De verhoging is derhalve aan te merken als aanmerkelijke verhoging, zodat de ondernemer deze 18 maanden van te voren had moeten aankondigen. De commissie oordeelt dat de consument de verhoging niet hoeft te voldoen. De klacht van de consument is dan ook gegrond.
De uitspraak
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Recreatie (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 16 februari 2023 te Den Haag.
De commissie heeft de behandeling van het geschil op basis van de stukken, zonder mondelinge behandeling, afgedaan.
Onderwerp van het geschil
De consument heeft de klacht voorgelegd aan de ondernemer.
Het geschil betreft primair de verhoging van het jaargeld over 2023. Daarnaast heeft de consument zijn bedenkingen geuit over de extra hoge energie invoer voor 2022 en verzocht dit punt mee te nemen bij de behandeling van zijn klacht.
De consument heeft een bedrag van € 2.950,– niet betaald en bij de commissie gedeponeerd.
Standpunt van de consument
Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Ik heb een klacht over de seizoennota 2023 waarbij een prijsverhoging van 10,76% is doorgevoerd zonder dat vooraf aan te kondigen. Dat is volgens de regels niet toegestaan. In een persoonlijk gesprek met de directeur werd aangegeven dat het correct en toegestaan is en niet teruggedraaid wordt.
Tevens heb ik mijn bedenkingen bij de extra hoge energie invoer voor 2022, omdat de camping een vast leveringscontract heeft van twee jaar dat pas wordt herzien voor het jaar 2024. Ik vraag de commissie om dit ook mee te nemen in de procedure.
Standpunt van de ondernemer
Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De consument is het er niet mee eens dat wij een prijsverhoging van 10,7% doorvoeren op de prijs die hij in 2023 dient te betalen. Om zijn vermoedens te bevestigen, heeft hij een vraag gesteld aan de ANWB. De ANWB kwam met het antwoord dat een verhoging van meer dan 10% een aanzienlijke verhoging is en dit per 2023 niet doorgevoerd kan worden. Ik heb, ondanks het antwoord van de ANWB, besloten dat wij de prijs niet gaan herzien voor het jaar 2023. In deze e-mail probeer ik duidelijk te maken waarom het argument van de ANWB niet opgaat voor de huidige situatie en waarom ik de prijs niet ga herzien. Allereerst verwijst de ANWB naar een uitspraak van de geschillencommissie uit 2016. De CPI-index lag in 2016 op bijna 1% (2016, bron CBS). In de jaren daarop is de verhoging niet hoger geweest dan 5.5% (2021, bron CBS). In dat geval kan ik mij voorstellen dat een prijsverhoging van meer dan 10% onder ‘een aanzienlijke verhoging’ kan vallen. We zitten nu echter in een bijzondere situatie waarin de inflatie ruim boven de 10% ligt, waardoor het aannemelijk is dat de grens van een aanzienlijke verhoging wordt verhoogd. Daarnaast is er door de inflatieverhoging een lastenverzwaring aan onze kant. De inflatieverhoging heeft onder andere betrekking op de volgende componenten:
• onderhoud van onze staplekken;
• onderhoud van onze voorziening waar de jaarplaatshouders gebruik van kunnen maken;
• de prijsverhogingen van het gebruik van energie en elektra voor gemeenschappelijke plekken waar ook de jaarplaatshouders gebruik van kunnen maken;
• hogere personeelskosten om dezelfde service te kunnen bieden aan onze gasten.
De RECRON-voorwaarden bieden ons in artikel 4, lid 1 de mogelijkheid om deze lastenverzwaring door te bereken aan de recreant. Om een normale bedrijfsvoering te voeren, moeten wij die kosten doorberekenen aan onze gasten. Als laatste is het naar mijn mening, met inachtneming van de bovenstaand aangevoerde argumenten, volgens de beginselen van redelijkheid en billijkheid mogelijk dat de geldende prijsverhoging van 10.7% wordt doorberekend aan de recreant conform de regels uit artikel 4, lid 5, van de RECRON-voorwaarden. Het zou onredelijk zijn dat er in deze situatie een beroep wordt gedaan op de 18 maandentermijn. Wij konden in juli 2021 niet weten wat de situatie van nu zou inhouden.
Juridisch kader
Artikel 4 van de RECRON-voorwaarden (vaste plaatsen):
Prijs en prijswijziging
1. Het jaargeld is overeengekomen op basis van de bij het sluiten van de overeenkomst door de ondernemer vastgestelde tarieven. De ondernemer dient aan te geven wat in het jaargeld is inbegrepen. De ondernemer dient aan te geven welke bedragen hij naast het jaargeld in rekening brengt.
2. De ondernemer heeft het recht, ook na vaststelling van de tarieven en/of het jaargeld, kosten ontstaan door een lastenverzwaring aan de zijde van de ondernemer als gevolg van een verhoging van lasten en heffingen die direct op de plaats, het kampeermiddel of de recreant betrekking hebben, aan de recreant door te berekenen.
3. De ondernemer zal voor het aangaan van de overeenkomst de aansluitkosten schriftelijk of elektronisch bekend maken. Aansluitkosten worden niet verminderd of gerestitueerd.
4. Indien de recreant aan de ondernemer aanlegkosten heeft voldaan zal de ondernemer bij de beëindiging van de overeenkomst deze kosten restitueren onder aftrek van een afschrijving van 10% per (gedeelte van een) jaar.
5. De ondernemer maakt drie maanden voor het einde van het overeenkomstjaar aan de recreant schriftelijk of elektronisch bekend wat het jaargeld voor het komende overeenkomstjaar is.
6. De ondernemer heeft het recht eenmaal per overeenkomstjaar het jaargeld te verhogen. De ondernemer kan de prijs slechts aanmerkelijk verhogen indien hij dit ten minste achttien maanden voor de ingangsdatum globaal gemotiveerd aan de recreant heeft meegedeeld.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
Bij ongedateerde nieuwsbrief (‘Nieuwsbrief jaarplaatsen 2023’) heeft de ondernemer het jaargeld over 2023 kenbaar gemaakt aan de consument, te weten € 2.950,– inclusief BTW. De verhoging bedraagt € 287,– ten opzichte van het jaargeld over 2022 (€ 2.663,–), wat neerkomt op een verhoging van 10,77%, afgerond 10,8%).
De consument kan zich niet verenigen met de door de ondernemer aangekondigde verhoging van het jaargeld over 2023. Hij heeft daarbij aangevoerd dat er sprake is van een aanzienlijke verhoging en dat een dergelijke verhoging ruim van tevoren aangekondigd dient te worden. De ondernemer heeft verzuimd om dat te doen.
Ingevolge artikel 4, lid 6, van de RECRON-voorwaarden (vaste plaatsen) heeft de ondernemer het recht eenmaal per overeenkomstjaar het jaargeld te verhogen. De ondernemer kan de prijs slechts aanmerkelijk verhogen indien hij dit ten minste achttien maanden voor de ingangsdatum globaal gemotiveerd aan de recreant heeft meegedeeld.
Niet in geschil is dat er feitelijk sprake is van een verhoging van het jaargeld van 10,8%. Partijen verschillen echter van mening over het antwoord op de vraag of er daarmee sprake is van een aanzienlijke verhoging, die de ondernemer – gelet op artikel 4, lid 6 van de RECRON-voorwaarden – ten minste achttien maanden voor de ingangsdatum globaal gemotiveerd aan de consument had moeten meedelen. De consument vindt van wel en houdt daarbij vast aan het gestelde in voornoemd artikel. De ondernemer vindt van niet, omdat hij in juli 2021 niet kon voorzien dat de huidige situatie (commissie: de ondernemer schrijft dit op 1 november 2022) met een inflatie van meer dan 10% een aanzienlijk negatief effect op de bedrijfsvoering zou hebben.
Ingevolge vaste jurisprudentie van de commissie dient een verhoging van het jaargeld van 10% of meer aangemerkt te worden als een aanzienlijke verhoging, zoals bedoeld in voornoemd artikel. De consument heeft de ondernemer hierover geïnformeerd, maar desondanks heeft de ondernemer laten weten dat hij het door hem vastgestelde jaargeld over 2023 niet gaat herzien. Volgens de ondernemer dient er namelijk een koppeling gemaakt te worden tussen de inflatie en daarmee een aanzienlijke lastenverzwaring enerzijds en de aanzienlijke verhoging van het jaargeld anderzijds. Hij is van mening dat het percentage van 10%, zoals genoemd in de jurisprudentie van de commissie, naar boven bijgesteld dient te worden in het licht van het hoge inflatiecijfer.
Naar het oordeel van de commissie maakt de ondernemer ten onrechte deze koppeling. Gekeken moet worden hoe hoog de aangekondigde verhoging van het jaargeld in objectieve zin is, dus zonder daarbij acht te slaan op de oorzaak van die verhoging. Met andere woorden, in alle gevallen dat er sprake is van een verhoging van het jaargeld van 10% of meer valt deze verhoging onder de werking van artikel 4, lid 6, van de RECRON-voorwaarden, waarbij tevens de vigerende jurisprudentie met betrekking tot dat artikel in ogenschouw moet worden genomen.
Dat de ondernemer achttien maanden van tevoren niet kan voorzien hoe de wereld er dan uitziet, is op zich begrijpelijk, maar het is niet aan de commissie om de RECRON-voorwaarden ter discussie te stellen. Deze voorwaarden zijn tot stand gekomen in overleg met de Consumentenbond en de ANWB in het kader van de Coördinatiegroep Zelfreguleringoverleg van de Sociaal-Economische Raad. Een eventuele aanpassing van de voorwaarden zal dan ook door die partijen op de agenda gezet moeten worden.
De ondernemer heeft verder nog naar voren gebracht dat artikel 4, lid 1, van de RECRON-voorwaarden hem de mogelijkheid biedt om de lastenverzwaring door te bereken aan de recreant. De commissie volgt de ondernemer daar niet in, aangezien die bepaling ziet op de bedragen (tarieven) die hij naast het jaargeld in rekening brengt. In dit geval is er sprake van een verhoging van (alleen) het jaargeld over 2023 van 10,8% ten opzichte van 2022 en daarnaast heeft de ondernemer nog bedragen in rekening gebracht voor gas, water en elektra.
Met inachtneming van hetgeen de commissie hiervoor heeft overwogen, zal zij de klacht – voor zover deze ziet op de verhoging van het jaargeld – gegrond verklaren.
De consument heeft voorts in zijn vragenformulier van de commissie aangegeven dat hij zijn bedenkingen heeft geuit over de extra hoge energie-invoer voor 2022 en verzocht dit punt mee te nemen bij de behandeling van zijn klacht. Voor zover klager hiermee heeft bedoeld dat hij zich niet kan verenigen met hetgeen de ondernemer in voornoemde nieuwsbrief heeft geschreven over de energie en de daaraan te koppelen tarieven, zal de commissie dit klachtonderdeel ongegrond verklaren, aangezien de consument enkel en alleen heeft opgemerkt dat hij zijn bedenkingen daaromtrent heeft geuit zonder te onderbouwen waarop die bedenkingen zijn gebaseerd.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht – voor zover die ziet op de verhoging van het jaargeld over 2023 – gegrond en verklaart de klacht over de energie(tarieven) ongegrond;
– bepaalt dat de consument de aangekondigde verhoging van het jaargeld over 2023 niet hoeft te voldoen.
Overeenkomstig het reglement van de commissie dient de ondernemer een bedrag van € 52,50 aan de consument te vergoeden ter zake van het klachtengeld.
Met inachtneming van het bovenstaande wordt het depotbedrag als volgt verrekend.
Een bedrag van € 2.663,– (zijnde het jaargeld over 2023) komt aan de ondernemer toe. Een bedrag van € 287,– komt aan de consument toe.
Overeenkomstig het reglement van de commissie is de ondernemer aan de commissie behandelingskosten verschuldigd.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Recreatie, bestaande uit de heer mr. H.A. van Gameren, voorzitter, de heer P.W.M. Meijkamp, mevrouw mr. J.M. Huysman- Hartkamp, leden, op 16 februari 2023.