Commissie: Telecommunicatiediensten
Categorie: Ontbinding, opzegging en tussentijdse beëindiging
Jaartal: 2015
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
84220
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft een totaal pakket “[naam pakket]”.
De consument heeft op 9 augustus 2013 de klacht voorgelegd aan de onderneming.
Standpunt van de consument
Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.
Uit bijlage twee die de consument bij de stukken heeft gevoegd blijkt de commissie het volgende.
De consument stelt dat hij in september 2010 na perikelen omtrent de dienstverlening van de onderneming de overeenkomst met de onderneming heeft opgezegd en aan een medewerker een kastje heeft meegegeven. Vervolgens heeft hij met een andere provider een overeenkomst gesloten.
Medio 2013 bleek de consument dat hij nog steeds betaalde voor een abonnement met betrekking tot de levering van de diensten televisie en internet, terwijl hij dacht dat dit abonnement was opgezegd. De consument stelt dat hij sinds begin oktober 2010 in ieder geval geen gebruik meer maakte van de diensten van de onderneming.
De consument stelt dat hij niet kan bewijzen dat hij het abonnement met de onderneming heeft opgezegd.
De consument verlangt terugbetaling van de teveel betaalde gelden, in casu de abonnementskosten over de periode van 19 oktober 2010 tot en met 4 augustus 2013.
Standpunt van de onderneming
Het standpunt van de onderneming luidt in hoofdzaak als volgt.
De onderneming heeft haar gegevens naast de correspondentie van de consument gelegd.
In zijn brief van 4 augustus 2013 schrijft de consument dat hij in september 2010 een brief naar de onderneming heeft gestuurd. Naar aanleiding van die brief heeft, zo stelt de consument, een monteurbezoek plaatsgevonden. Ook stelt de consument dat hij na het bezoek meermalen met de onderneming heeft gebeld.
Uit de gegevens van de onderneming blijkt dat zij de brief van 7 september 2010 destijds niet hebben ontvangen. Ook is er geen sprake van monteurbezoek en blijkt niet van telefonisch contact in de maanden oktober, november en december 2010.
Omdat van monteurbezoek geen sprake is, is de modem ook niet opgehaald.
De onderneming heeft van de nieuwe provider van de consument alleen een verzoek tot nummerportering ontvangen. Dit is conform de procedure afgewerkt. De opzegging van de dienst telefonie is vervolgens per e-mail aan de consument bevestigd.
De onderneming heeft van de consument nimmer een opzegging voor diensten internet, kabeltelevisie en digitale televisie ontvangen. Als gevolg daarvan is het abonnement op die diensten doorgelopen.
Ter zitting heeft de onderneming verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.
De levering van de diensten met betrekking tot televisie en internet is tot september 2013 in tact gebleven. Het telefoonabonnement is wel eerder afgelopen. Op 11 november 2010 is echter nog
26 minuten gebeld. Dit houdt in dat de modem in het huis van de consument was aangesloten en werd gebruikt.
In totaal is gedurende de door de consument geclaimde periode (oktober 2010 – augustus 2013) een abonnementsbedrag van € 2.371,– betaald.
De onderneming stelt voor om een bedrag van € 250,– inclusief het klachtengeld aan de consument te vergoeden.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
Onbetwist is dat de consument in 2010 een abonnement met de onderneming had in verband met de levering van de diensten internet, televisie en telefoon.
De consument stelt dat hij het abonnement begin oktober 2010 heeft opgezegd en dat hij het ‘kastje’ (waarschijnlijk de modem – commissie) aan een medewerker van de onderneming heeft meegegeven.
De consument geeft toe dat hij zijn stellingen niet kan bewijzen.
Het gevolg daarvan is dat de consument niet gemotiveerd heeft betwist de stelling van de onderneming dat de consument, met uitzondering van de dienst ‘telefonie’, het abonnement in de claimperiode (oktober 2010 – augustus 2013) niet heeft beëindigd. De commissie is op dezelfde grond van oordeel dat de dienst ‘telefonie’ tijdens de claimperiode is beëindigd en dat het nummer van de aansluiting is geporteerd. In dat verband merkt de commissie op dat de onderneming onbetwist heeft gesteld de dat in november 2010 via de aansluiting (en modem) is getelefoneerd en dat vervolgens het nummer van de aansluiting is geporteerd en de dienst beëindigd.
Gezien hetgeen de commissie hiervoor heeft overwogen leidt tot het oordeel dat het abonnement vanaf begin oktober 2010 met betrekking tot de diensten internet, kabeltelevisie en digitale tv van kracht is gebleven tot en met 9 augustus 2013. Per die datum is het abonnement beëindigd en heeft de onderneming volgens haar brief van 10 oktober 2013 (productie vier) de kosten over de periode
31 juli 2013 tot en met 9 augustus 2013 gecrediteerd.
Ten overvloede merkt de commissie op dat niet valt uit te sluiten dat de consument in de (valse) veronderstelling verkeerde dat hij met het geven van de opdracht aan zijn nieuwe provider om het nummer van zijn telefoonaansluiting te porteren ook opdracht had gegeven om het abonnement met betrekking tot de dienst internet en televisie te beëindigen.
Wat daar ook van zij, de onderneming heeft met betrekking tot de overeengekomen diensten tot de datum van de beëindiging van het abonnement (9 augustus 2013) kosten gemaakt. Kosten die, gezien het hiervoor overwogene voor rekening van de consument moeten komen, ook al stelt de consument dat hij gedurende de claimperiode geen diensten van de onderneming heeft afgenomen. Immers, het niet gebruik maken van de diensten van de onderneming is, gezien het van kracht zijn van het abonnement, een omstandigheid die niet voor rekening en risico van de onderneming moet komen.
Met het oog op het niet gebruik maken van die diensten acht de commissie het aanbod, dat de onderneming uit coulance ter zitting heeft gedaan redelijk. De onderneming is gehouden te handelen overeenkomstig haar aanbod.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De onderneming betaalt aan de consument, inclusief het klachtengeld ad € 50,–, een totale vergoeding van € 250,–. Betaling dient plaats te vinden binnen een maand na de verzenddatum van dit bindend advies.
De commissie wijst het meer of anders verlangde af.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Elektronische Communicatiediensten op 18 juni 2014.