Onmiddellijke beëindiging opvangovereenkomst na handgemeen met ondernemer

De Geschillencommissie




Commissie: Kinderopvang    Categorie: -    Jaartal: 2025
Soort uitspraak: Bindend Advies   Uitkomst: gegrond   Referentiecode: 997833/1128712

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

Een consument zegde op 19 februari 2025 de opvangovereenkomst voor haar twee kinderen direct op na een handgemeen met de ondernemer. De ondernemer beriep zich op de algemene voorwaarden waarin een opzegtermijn van één maand was opgenomen en factureerde nog opvangkosten voor maart 2025. De commissie oordeelde dat dit beding onredelijk bezwarend is en daarom buiten toepassing moet blijven, waardoor geen geldige opzegtermijn gold. Bovendien rechtvaardigde het handgemeen een onmiddellijke beëindiging zonder termijn, mede omdat de ondernemer zelf de eigendommen van de kinderen direct had teruggestuurd. De overeenkomst eindigde dus per 19 februari 2025 en de consument hoefde geen kosten meer te betalen na die datum. De klacht werd gegrond verklaard en het klachtengeld van €25 moet door de ondernemer worden vergoed.

De uitspraak

Onderwerp van het geschil

Het geschil betreft de door de ondernemer gehanteerde opzegtermijn na de beëindiging van de opvangovereenkomsten van de kinderen van de consument.

Standpunt van de consument

Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dit op het volgende neer.

Op 19 februari 2025 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de consument, haar moeder en de ondernemer. De ondernemer is daarbij tot een handgemeen overgegaan. Naar aanleiding hiervan heeft de consument de opvang voor de twee kinderen per direct beëindigd. De ondernemer heeft de eigendommen van de kinderen op 19 februari 2025 teruggestuurd aan de consument.

De consument ontving geen reactie op haar opzegging, maar wel een factuur voor de maand maart 2025.
De consument vindt het niet terecht dat zij de gehele maand maart nog voor de opvang van haar kinderen – waarvan geen gebruik meer wordt gemaakt – moet betalen.

Standpunt van de ondernemer

Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dit op het volgende neer.

Op woensdag 19 februari 2025 heeft de consument mondeling tegen de ondernemer gezegd dat zij de plaatsingsovereenkomsten per omgaande wenste te beëindigen. De consument gaf aan dat de kinderen niet meer naar de opvang zouden komen. Op donderdag 20 februari 2025 heeft de consument schriftelijk de opzegging bevestigd met een e-mailbericht, waarop zij niet gelijk een reactie van de ondernemer heeft gekregen omdat de e-mail in de spam was beland. Op vrijdag 7 maart 2025 ontving de ondernemer opnieuw een bericht van de consument. Op dat bericht werd diezelfde dag nog gereageerd door de ondernemer. De ondernemer heeft de plaatsingsovereenkomst stopgezet nadat de consument op
19 februari 2025 mondeling had opgezegd. Conform artikel 3 van de plaatsingsovereenkomst geldt er een opzegtermijn van één kalendermaand. Dit betekent dat de overeenkomst op 31 maart 2025 is beëindigd en dat over maart dus betaling verschuldigd is.

Beoordeling van het geschil

De commissie heeft het volgende overwogen.

Partijen zijn met elkaar een opvangovereenkomst aangegaan. Op die overeenkomst zijn de Algemene Voorwaarden van de ondernemer van toepassing. In artikel 3 van deze voorwaarden is opgenomen: Beide partijen zijn rechtelijke tussenkomst bevoegd deze overeenkomst ( deels ) tussentijds op te zeggen met in acht name van een opzegtermijn van een maand. Opzegging kan geschieden per de 15de en per laatste dag van de kalendermaand. De ondernemer heeft in reactie op de opzegging van de consument in een brief van 19 maart 2025 met verwijzing naar dit artikel aangegeven dat de overeenkomst zal eindigen op
31 maart 2025. Daargelaten de vraag of de situatie in kwestie onmiddellijke ontbinding (derhalve zonder opzegtermijn) van de overeenkomst rechtvaardigt – waarover hier onder meer –, moet artikel 3 van de Algemene Voorwaarden conform de uitspraak van de Hoge Raad van 10 februari 2023 (ECLI:NL:HR:2023:198) beschouwd worden als een onredelijk bezwarend beding, te weten een beding dat ten nadele van de consument afwijkt van artikel 7:408 BW en artikel 7:411 BW. De daadwerkelijke opzegtermijn is in het geval van deze consument immers langer dan een maand na opzegging. Dat betekent dat het beding buiten toepassing dient te blijven. De commissie gaat daarom aan deze bepaling voorbij en stelt vast dat tussen partijen geen (geldige) opzegtermijn is overeengekomen. Dit heeft reeds als consequentie dat de consument geen betaling verschuldigd is aan de ondernemer over de periode na
19 februari 2025.

De commissie hecht eraan op te merken dat los van bovenstaande ongeldige bepaling in de algemene voorwaarden er feiten en omstandigheden aanwezig zijn die een onmiddellijke ontbinding van de opvangovereenkomst rechtvaardigen. Het handgemeen dat op 19 februari 2025 heeft plaatsgevonden en waar de ondernemer onweersproken debet aan is, geeft voldoende rechtvaardiging voor een onmiddellijke beëindiging van de overeenkomst zonder opzegtermijn. Bovendien heeft de ondernemer zelf op 19 februari 2025 de persoonlijke eigendommen van de kinderen teruggestuurd aan de consument, waarmee zij te kennen heeft gegeven niet voornemens te zijn de kinderen nog op te vangen.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing

De commissie:

– verklaart de klacht gegrond;
– bepaalt dat de overeenkomst tussen partijen is beëindigd op 19 februari 2025 en de consument na deze datum geen kosten meer verschuldigd is aan de ondernemer;
– bepaalt dat de ondernemer aan de consument vergoedt het door haar betaalde klachtgeld van
€ 25,–.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Kinderopvang, bestaande uit mevrouw mr. dr. E. Venekatte, voorzitter, de heer drs. T. Blom, de heer mr. P. P. van der Neut, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. M. Gardenier, secretaris, op 3 september 2025.

Print/PDF