Commissie: Telecommunicatiediensten
Categorie: Betaling
Jaartal: 2015
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
TEL04-0372
De uitspraak:
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen. Ingevolge het tussenadvies heeft [de ondernemer] bij brief van 3 november 2004 aan de hand van haar algemene voorwaarden een reactie gegeven op de stellingen van de consument dat in de algemene voorwaarden niet is aangegeven dat bij afsluiting de volledige restperiode dient te worden voldaan en dat [de ondernemer] volgens die voorwaarden slechts schriftelijk kan opzeggen met inachtneming van een termijn van een maand. De consument heeft hierop gereageerd bij brief van 6 november 2004. Anders dan uit de eerdere brieven van [de ondernemer] in deze zaak zou kunnen worden begrepen, stelt de commissie vast dat de algemene voorwaarden niet de bepaling bevatten dat bij tussentijdse afsluiting de abonnementskosten over de restduur van het contract dienen te worden voldaan. [De ondernemer] beroept zich op artikel 3 van de algemene voorwaarden. Dit artikel bepaalt dat alle kosten die verband houden met “blokkering, afsluiting en heraansluiting” voor rekening van de contractant zijn. De commissie neemt op basis van de tekst van de algemene voorwaarden aan dat “blokkering” ziet op de situatie bij verlies of diefstal van de Sim-kaart (artikel 3.2) en dat “afsluiting en heraansluiting” zien op de in artikel 10 geregelde (tijdelijke) afsluiting bij tekortkomingen door de contractant. Artikel 3 bevat geen verwijzing naar het “buiten gebruik stellen” wegens wanbetaling in de zin van artikel 8. De algemene voorwaarden bieden ook in zoverre geen steun voor het in rekening brengen van de abonnementskosten over de restduur van het contract in de onderhavige situatie. Daarbij heeft de commissie in aanmerking genomen dat artikel 10 (“afsluiting en heraansluiting”) slechts lijkt te duiden op een tijdelijke afsluiting, te weten een opschorting van de verplichtingen van [de ondernemer] in afwachting van een deugdelijke nakoming door haar contractant. Vorenstaande kanttekeningen laten onverlet dat [de ondernemer] het contract kan opzeggen in de zin van artikel 2.4 indien de consument zijn verplichtingen uit het contract niet nakomt. Een dergelijke opzegging heeft evenwel niet plaatsgevonden. Hoewel de voorwaarden hierover niet duidelijk zijn, neemt de commissie aan dat [de ondernemer] met de in artikel 2.4 geregelde opzeggingsbevoegdheid niet een beperking heeft willen aanbrengen in haar mogelijkheid tot ontbinding van de overeenkomst in de zin van artikel 6:265 van het Burgerlijk Wetboek. Op basis van de voorhanden zijnde correspondentie neemt de commissie voorts aan dat [de ondernemer] daadwerkelijk ontbinding heeft willen inroepen wegens wanbetaling. Ontbinding kan slechts schriftelijk geschieden en heeft geen terugwerkende kracht. De commissie merkt de brief van [de ondernemer] van 9 februari 2004 aan als de eerste schriftelijke verklaring van [de ondernemer] die strekt tot ontbinding. Gelet op de eerdere achterstand in de betalingen, zoals deze genoegzaam blijkt uit het bij brief van 3 november 2004 verstrekte overzicht, kan deze ontbinding gerechtvaardigd worden geacht. Daaraan doet niet af dat de consument (door overlegging van een bankafschrift bij brief van 6 november 2004) voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij, in tegenstelling tot hetgeen steeds door [de ondernemer] is aangevoerd, op 17 december 2003 de achterstand van € 91,42 in één keer heeft betaald. In de algemene voorwaarden ontbreekt een concreet aanknopingspunt voor de bepaling van het bedrag van de, naast de ontbinding komende, schadevergoeding (behoudens de in artikel 8.2 genoemde kostenposten). De schade, met name bestaande in het zogenoemde positieve contractsbelang, dient daarom door de commissie te worden bepaald, zonodig door middel van schatting. Nu in het abonnement 200 belminuten per maand voor de consument waren begrepen en niet gebleken is van (bijvoorbeeld) de verstrekking van een gratis telefoontoestel bij het afsluiten van het abonnement, kan deze schade niet zonder meer worden gelijkgesteld met het abonnementsgeld over de restduur van het contract. Nu voorts inzicht ontbreekt in gegevens ter bepaling van het positieve contractsbelang (bijvoorbeeld de winstmarge op het abonnementsgeld), zal de commissie de schade thans naar billijkheid en bij schatting bepalen op 50% van € 588,52, zijnde het bedrag van bedoelde abonnementsgelden over de restduur van het contract vermeerderd met (administratie)kosten. Hieruit volgt dat de klacht (deels) gegrond is. De afwikkeling van dit geschil kan plaatsvinden door voldoening van het depotbedrag ad € 294,26, zijnde de helft van de nog openstaande slotnota van € 588,52, aan [de ondernemer], waarna de consument niets meer is verschuldigd aan [de ondernemer] uit hoofde van dit geschil. Voorts dient [de ondernemer] het klachtengeld te vergoeden aan de consument. Beslissing De commissie bepaalt dat het depotbedrag van € 294,26 wordt uitbetaald aan [de ondernemer] en bepaalt dat [de ondernemer] aan de consument het klachtengeld van € 35,– vergoedt, alsmede dat na voldoening van het voorgaande partijen niets meer aan elkaar verschuldigd zijn uit hoofde van dit geschil. De commissie wijst het meer of anders verlangde af. Aldus beslist door de Geschillencommissie Telecommunicatie op 15 december 2004.