
Commissie: Voertuigen
Categorie: Onjuiste voorstelling van zaken
Jaartal: 2020
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: gegrond
Referentiecode:
10001/24104
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
Als onderdeel van de betaling wordt bij aanschaf van een nieuwe auto een oude auto ingeruild. Digitaal wordt de auto bij de ondernemer aangemeld, waarna foto’s worden opgestuurd. De ondernemer stelt op basis van deze gegevens een offerte op. Op de datum van overdracht wordt de inruilauto op een vrachtwagen aangeleverd, omdat deze vanwege ernstige rookontwikkeling niet zelf naar de ondernemer kon rijden. De commissie beslist dat ook een inruilauto aan de overeenkomst moet beantwoorden. Hiervoor gelden dezelfde regels als bij aankoop van een auto. De ondernemer mag in beginsel uitgaan van hetgeen de consument vermeld. Nu de auto niet meer geschikt is voor normaal gebruik volgt daaruit dat de auto niet aan de overeenkomst beantwoordde. De consument is tekortgeschoten in diens verplichting om een auto in te ruilen die aan de overeenkomst voldeed, hij wist immers dat de auto niet kon rijden. Dit rechtvaardigt een schadevergoeding, die wordt toegewezen aan de ondernemer.
Volledige uitspraak
Onderwerp van het geschil
Het geschil vloeit voort uit een op of omstreeks 31 augustus 2018 tussen partijen totstandgekomen overeenkomst. De ondernemer heeft zich daarbij verplicht tot het leveren van een gebruikte auto tegen de daarvoor door de consument te betalen prijs van € 16.100,–. De levering vond plaats op of omstreeks 30 augustus 2018. De consument heeft de klacht voorgelegd aan de ondernemer.
De consument heeft een bedrag van € 1.250,– niet betaald en bij de commissie gedeponeerd.
Standpunt van de consument
Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.
Bij aankoop van de auto is overeengekomen dat de consument zijn auto zou inruilen voor een bedrag van € 4.250,–. Op 21 september 2018 heeft de ondernemer een factuur van € 1.250,– inclusief btw gestuurd voor de waardevermindering van die auto tussen taxatie en het inleveren van de auto.
De ondernemer voert aan dat de consument bij het inruilen van de auto heeft verzwegen dat deze in ernstige mate rookte en niet rijdbaar was. De consument betwist dat hij heeft verzwegen dat de auto rookte. Hij betwist dan ook de verschuldigdheid van de factuur.
De consument verlangt – zo begrijpt de commissie – creditering van de factuur.
Standpunt van de ondernemer
Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.
Op 9 juli 2018 heeft de consument online een offerte aangevraagd voor de door hem gekochte auto, waarbij hij aangaf zijn auto te willen inruilen. Op verzoek van een medewerker van de ondernemer heeft de consument informatie verstrekt, waaronder een aantal foto’s van de in te ruilen auto. De ondernemer heeft vervolgens aan de hand van de gestuurde informatie onderzocht wat de in te ruilen auto zou kunnen opbrengen. In de informatie die de consument de ondernemer had verstrekt was geen melding gemaakt van het feit dat de auto rookte.
Op 21 augustus 2018 heeft de ondernemer een aanbod opgesteld en op 23 augustus 2018 is overeenstemming bereikt over de verkoop en de inruilsom. Tot dat moment had de consument niet aangegeven dat de auto rookte.
Op 30 augustus 2018 kwam de consument de verkochte auto ophalen. De in te ruilen auto werd aangevoerd op een vrachtwagen, omdat deze volgens de consument niet meer rijdbaar was vanwege de rookontwikkeling. Die bleek er bij het starten van de motor inderdaad te zijn. Daarop is de verkoper met de consument in gesprek gegaan, waarbij drie opties zijn voorgelegd:
• ontbinding van de koop;
• herstel van de in te ruilen auto door de consument;
• facturering van het prijsverschil tussen de inruilsom en de opbrengst bij verkoop van de in te ruilen auto.
De consument wilde zich beraden, maar heeft vervolgens niets meer van zich laten horen.
De consument heeft de ondernemer niet verteld dat de auto niet meer rijdbaar was. Dat dat het geval was, bleek uit het feit dat hij de auto op een vrachtauto naar de ondernemer heeft gebracht. De ondernemer mocht ervan uitgaan dat de in te ruilen auto in een normaal rijdbare conditie zou worden ingeleverd.
De ondernemer heeft opnieuw en langs dezelfde weg onderzocht wat de ingeruilde auto waard was, wanneer bij het aanbod werd vermeld dat de motor rook ontwikkelde. Daarbij bleek dat de inruilauto € 1.250,– exclusief btw minder zou opbrengen dan bij het eerdere onderzoek was gebleken. Het verschil heeft de ondernemer overeenkomstig haar algemene voorwaarden bij de consument in rekening gebracht. De consument dient dat bedrag aan de ondernemer te voldoen.
Beoordeling van het geschil
Het onderhavige geschil ziet op een voertuig dat als onderdeel van de betaling van een gekochte auto is ingeruild. Ten aanzien van inruilvoertuigen is de commissie van oordeel dat dezelfde maatstaven moeten worden aangehouden als ten aanzien van de levering van een gekochte auto. Dat volgt uit het bepaalde in artikel 7:50 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dat betekent dat de inruilauto bij aflevering aan de overeenkomst moet voldoen en dat de persoon die een zaak (in)ruilt dezelfde verplichtingen heeft als een verkoper.
Tot die verplichtingen behoort de verplichting om dat de afgeleverde zaak aan de overeenkomst moet beantwoorden. Uit het bepaalde in artikel 7:17, lid 2 BW vloeit voort dat een zaak niet beantwoordt aan de overeenkomst indien zij, mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper over de zaak heeft gedaan, niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. De koper mag verwachten dat de zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen, alsmede de eigenschappen die nodig zijn voor een bijzonder gebruik dat bij de overeenkomst is voorzien.
Anders dan de consument meent, is voor de vraag of de door hem ingeruilde auto aan de overeenkomst heeft beantwoord niet afhankelijk van enig onderzoek door de ondernemer. Die mag in beginsel afgaan op hetgeen in het algemeen kan worden aangenomen ten aanzien van de aard van de zaak en de mededelingen die de consument daarover heeft gedaan. Voor wat betreft de aard van de zaak gaat het in dit geval om een gebruikte auto, Audi A4, datum eerste toelating 20 september 2007, kilometerstand 302.000 km. De consument verklaart dat hij de auto aan de ondernemer heeft getoond en dat hij daarbij heeft verklaard dat de auto rookte.
Volgens de ondernemer heeft de consument online een offerte aangevraagd, waarbij hij foto’s van de in te ruilen Audi per WhatsApp heeft opgestuurd. De ondernemer betwist dat de consument heeft aangegeven dat de auto rookte of pluimde. Op 23 augustus 2018 is de koopovereenkomst tot stand gekomen. Op 30 augustus 2018 is de consument, aldus de ondernemer, de gekochte auto komen ophalen, waarbij de in te ruilen Audi werd aangeleverd op een vrachtauto, omdat deze vanwege rookontwikkeling niet meer rijdbaar was. Bij het starten van de auto bleek dat ook inderdaad het geval te zijn.
De commissie merkt op dat in het midden kan blijven of de consument de ondernemer heeft verteld dat de auto rookte. De consument heeft in elk geval niet aangevoerd dat hij de ondernemer ook heeft verteld dat de auto niet meer zelf naar het bedrijf van de ondernemer kon rijden, maar daar op een vrachtauto naartoe moest worden gebracht. Ook in zijn reactie naar de ondernemer naar aanleiding van gezonden betalingsherinneringen wijst de consument de ondernemer er niet op dat de auto bij aflevering aan de ondernemer niet meer rijdbaar was.
Op grond van die omstandigheid is de commissie van oordeel dat de consument een auto heeft ingeruild die niet aan de overeenkomst beantwoordde. Zelfs indien de ondernemer al wist dat de auto rookte, dan nog hoefde de ondernemer zonder mededelingen van de consument daarover niet te verwachten dat de rookontwikkeling dermate ernstig was dat de auto niet meer zelfstandig kon rijden en daardoor ook niet geschikt was voor een normaal gebruik.
Dit betekent dat de consument is tekortgeschoten in diens verplichting om een auto in te ruilen die aan de overeenkomst voldeed. Dit tekortschieten kon niet meer hersteld worden, zodat de consument in verzuim is geraakt en de ondernemer aanspraak kan maken op een vergoeding van de door hem geleden schade. De omvang daarvan wordt, onderbouwd met argumenten, door de ondernemer begroot op € 1.250,– en is door de consument inhoudelijk niet weersproken. De commissie zal dan ook dat bedrag aan de ondernemer toekennen.
Het voorgaande betekent dat de klacht van de consument ongegrond is en dat zal worden beslist als na te melden.
Beslissing
De commissie verklaart de klacht ongegrond.
De consument betaalt aan de ondernemer een vergoeding van € 1.250,–. Betaling zal plaatsvinden door verrekening met het depotbedrag.
Met in achtneming van het bovenstaande wordt het depotbedrag als volgt verrekend: het bedrag van € 1.250,– wordt betaald aan de ondernemer.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Voertuigen, bestaande uit mr. R.J.M. Cremers, voorzitter, mr. P.B. Vos en de heer A. Belt, leden, op 30 april 2020.