Commissie: Advocatuur
Categorie: Declaratie
Jaartal: 2013
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
ADV10-0061
De uitspraak:
Bevoegdheid arbiters en plaats van arbitrage
De bevoegdheid van de arbiters berust op een overeenkomst tot arbitrage, zoals vervat in de door beide partijen ondertekende akte van compromis, waarbij partijen zich voor de beslechting van geschillen ontstaan naar aanleiding van de hoogte van de declaratie(s), onderwerpen aan arbitrage door de Geschillencommissie Advocatuur (hierna te noemen: de commissie). Aldus is voldaan aan de eis van artikel 1021 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering. Partijen zijn tevens overeengekomen dat alle geschillen – zoals hiervoor omschreven – zullen worden beslecht overeenkomstig het Reglement Geschillencommissie Advocatuur (hierna te noemen: het Reglement). De bevoegdheid van ondergetekenden om het geschil tussen partijen als arbiters te beslechten is gezien het vorenstaande gegeven. Zij dienen gelet op het bepaalde in artikel 31 van het Reglement te beslissen als goede mannen naar billijkheid, waarbij zij met in achtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteren dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat. Standpunt eiseres Eiseres wenst de declaraties, die verweerster ondanks herhaalde betalingsherinneringen niet heeft voldaan, ter incasso aan de commissie voor te leggen. [De advocaat] heeft aan [de cliënte] rechtsbijstand verleend in een civielrechtelijk geschil. Voor haar werkzaamheden heeft de advocaat declaraties verzonden. Eiseres heeft ter zitting bevestigd dat thans nog een bedrag openstaat van in totaal € 2.629,74. Voor het standpunt van de advocaat verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt haar standpunt op het volgende neer. Een kantoorgenoot van de advocaat heeft tijdens het intakegesprek aangegeven dat hij een toevoeging voor de cliënte zou aanvragen, maar dat dit moeilijk zou zijn aangezien het een zakelijk geschil betrof. Bovendien is aangegeven dat indien er geen toevoeging kon worden verkregen, gedeclareerd zou worden op uurbasis. De advocaat heeft voorgesteld om haar declaraties te matigen naar een uurtarief van € 100,– per uur in plaats van € 175,– per uur en een betalingsregeling van € 25,–. De cliënte heeft dat aanbod niet geaccepteerd. Met inachtneming van het vorenstaande verzoekt de advocaat – althans zo verstaat de commissie het verzoek – de klachten van de cliënte ongegrond te verklaren en haar vordering af te wijzen. Standpunt verweerster Voor het standpunt van cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het betoog van de klachten op het volgende neer. De cliënte stelt dat zij nimmer een intakeformulier/opdrachtbevestiging van de advocaat dan wel van haar kantoorgenoot heeft ontvangen. De cliënte heeft meegedeeld dat zij niet over financiële middelen beschikte om de advocaat te betalen. Er is verzuimd een toevoeging aan te vragen bij de Raad voor Rechtsbijstand. De cliënte verzoekt de commissie om haar de openstaande declaraties kwijt te schelden. Behandeling van het geschil
Op 10 december 2010 heeft de mondelinge behandeling ten overstaan van de arbiters plaatsgevonden. Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen om ter zitting te verschijnen. De advocaat is ter zitting verschenen en heeft haar standpunt nader toegelicht. De cliënte heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid ter zitting haar standpunt nader toe te lichten. Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende. Kern van het geschil is de vraag of het bedrag aan openstaande declaraties die de advocaat voor haar werkzaamheden in rekening heeft gebracht in een geval als het onderhavige gerechtvaardigd en redelijk kan worden geacht. De commissie is van oordeel dat de advocaat, gemeten naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid, geen recht kan doen gelden op integrale betaling van de openstaande declaratie. De commissie beslist naar redelijkheid en billijkheid met inachtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst, waarbij zij als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteert dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat. De commissie is van oordeel dat de advocaat inzake de onderhavige zaak niet als zodanig heeft gehandeld. De commissie overweegt daartoe als volgt. De cliënte heeft een intakegesprek gevoerd met een kantoorgenoot van de advocaat. Nadien heeft de advocaat de zaak overgenomen. Vaststaat dat de opdracht tot dienstverlening niet schriftelijk is vastgelegd. Voorts staat vast dat noch [kantoorgenoot] noch de advocaat een toevoeging bij de Raad voor Rechtsbijstand (hierna te noemen: de Raad) heeft aangevraagd. Dat een dergelijke toevoeging mogelijk een voorwaardelijke zou zijn geweest doet daar verder niet aan af. De betreffende Deken in het arrondissement heeft bij brief van 15 december 2008 aan partijen overeenkomstig bericht. De advocaat heeft weliswaar nog aangevoerd dat na telefonische consultatie door [de kantoorgenoot] met de Raad is gebleken dat de cliënte niet in aanmerking kwam voor toevoeging, doch het is de commissie niet gebleken dat de cliënte van het vorenstaande schriftelijk op de hoogte is gesteld en daarnaast had naar het oordeel van de commissie de advocaat in het belang van de cliënte het daar naar toe moeten leiden dat via een aanvraag voor een ‘toevoeging’ er door de Raad voor de Rechtsbijstand in ieder geval een schriftelijke afwijzing zou zijn afgegeven, opdat de cliënte daardoor minst genomen de gelegenheid zou hebben gehad tegen die beslissing bezwaar aan te tekenen, dan wel had kunnen bezien of en in hoeverre zij van de diensten van de advocaat gebruik had willen maken. Nu niet is gebleken dat de advocaat de cliënte heeft geïnformeerd over genoemde telefonische consultatie en evenmin de cliënte heeft geïnformeerd over de financiële consequenties van het niet verkrijgen van een toevoeging, mede gelet op de gemotiveerde betwisting van de cliënte hieromtrent, en de advocaat zich ten detrimente van de cliënte slechts heeft beperkt tot die telefonische consultatie van de Raad voor de Rechtsbijstand, kan de commissie niet anders oordelen dan dat de advocaat ten deze niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. De omstandigheid dat die toevoeging hetzij destijds hetzij thans niet zou worden verleend, kan daar niet aan afdoen. Gelet op het vorenstaande, de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting kan de advocaat naar het oordeel van de commissie, geen aanspraak maken op betaling van de thans nog openstaande vordering. Het voorstel van de cliënte het reeds, onder meer via de Deken, in termijnen afbetaalde bedrag van in totaal € 225,– aan de advocaat ter finale kwijting te laten, zijnde het bedrag, naar de commissie begrijpt, dat zij had dienen te betalen als eigen bijdrage indien aan de cliënte een toevoeging was verstrekt, komt de commissie mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen niet onredelijk voor, zodat de commissie aldus zal beslissen. De commissie zal voorts de advocaat als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van deze arbitrage, die worden vastgesteld op € 89,25 van het door de Stichting Geschillencommissie voor Beroep en Bedrijf (SGB) vastgestelde bedrag aan honorarium en verschotten van de arbiters. Gelet op de beslissing wordt de advocaat geacht de arbitragekosten bij wijze van voorschotbetaling mede namens de cliënte te hebben voldaan. De commissie bepaalt voorts dat het bedrag dat de advocaat ter zake de arbitragekosten heeft voldaan in zijn geheel komt te vervallen aan de commissie. Nu de advocaat reeds de arbitragekosten reeds aan de commissie heeft voldaan, zal de commissie niet overgaan tot veroordeling daarvan. Hetgeen partijen ieder voor zich verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft – naar het oordeel van de commissie – geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden. Derhalve wordt als volgt beslist. Beslissing De commissie: – verstaat dat de cliënte ter finale kwijting in deze een bedrag van € 225,– aan de advocaat heeft voldaan; – wijst het meer of anders verzochte af. Dit arbitraal vonnis is gewezen te Utrecht op 23 december 2010 door de Geschillencommissie Advocatuur.