Commissie: Optiek
Categorie: Aansprakelijkheid ondernemer
Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
111194
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Het geschil ziet op de ontevredenheid van de consument over de door de ondernemer gestelde diagnose en diens handelswijze ter gelegenheid van het leveren aan de consument van twee brillen in oktober 2016, voor een totaalbedrag van € 1.027,–.
De consument heeft op 6 april 2017 zijn klacht schriftelijk voorgelegd aan de ondernemer.
Standpunt van de consument
Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.
Bij de in oktober 2016 door de ondernemer bij de consument uitgevoerde oogmeting werd een groot verschil in visus van de twee ogen geconstateerd. Daarbij was sprake van een zeer hoge oogdruk bij de consument. De ondernemer had de consument naar aanleiding van die bevindingen moeten doorverwijzen naar de oogarts.
De consument stelt dat er bij hem aldus een risico is ontstaan op blijvende oogschade. Hij heeft voorts onnodig risico gelopen door met zijn beperkte visus rond te (blijven) rijden. Bovendien heeft de ondernemer de consument op kosten gejaagd door het aanmeten van twee brillen terwijl, als hij had verwezen naar de oogarts, de consument na een operatie alleen nog een leesbril nodig zou hebben gehad. De consument heeft geen vertrouwen meer in de deskundigheid van de ondernemer. Bovendien vindt hij diens bejegening klachtwaardig. Hij zocht niet serieus naar een oplossing voor de kijkklachten van de consument en toen de consument met hem in gesprek wilde is hij door de ondernemer de winkel uitgezet.
De consument wil ontbinding van de overeenkomst en zijn geld retour.
Standpunt van de ondernemer
Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.
De consument is op 17 oktober 2016 bij hem in de zaak geweest. Hij had zijn oude multifocale bril mee waarover hij vertelde dat hij die alleen af en toe als leesbril gebruikte. Zichtbaar was dat hij eerder een hersenoperatie had ondergaan. Ter gelegenheid van de metingen constateerde de ondernemer een hoge oogdruk. Voorts bleek dat de consument links een visus van nul had. De ondernemer vond die bevindingen wel passen bij hetgeen hij over de consument wist en hij heeft dus geen reden gevoeld om de consument naar een oogarts te verwijzen.
Met de gemeten waarden zou de consument niets hebben aan een multifocale bril en de ondernemer heeft dus, om hem kosten te besparen, geadviseerd twee brillen aan te meten.
Toen de consument zich in april 2017 meldde met klachten heeft de ondernemer voorgesteld dat hij langs zou komen om samen het probleem op te lossen. Waarom dat bij de consument in het verkeerde keelgat is geschoten is hem onduidelijk.
Ter zitting heeft de ondernemer gezegd dat hij nog steeds samen met de consument een oplossing wil zoeken. Hij heeft erkend dat hij destijds naar aanleiding van de meetbevindingen adequater had moeten handelen. Hij heeft die te klakkeloos geaccepteerd en had moeten doorverwijzen.
Deskundigenrapport
De door de commissie ingeschakelde deskundige heeft blijkens zijn rapport, voor zover thans van belang, het volgende vastgesteld.
Door de ondernemer is een onjuiste diagnose gesteld. De refractiewaarde is door hem is niet juist gemeten. Daaraan voorafgaand is door hem geen objectieve meting gedaan Daardoor is door hem een foutieve conclusie getrokken. Dit is mede veroorzaakt doordat de consument tijdens de meting heeft aangegeven dat hij rechtszijdig een hersenbloeding heeft gehad. De ondernemer heeft dit feit als reden voor het slecht zien van het linkeroog aangezien. Achteraf bleek echter dat de waarde van het linkeroog als gevolg van het vertroebelen van de intra-oculaire lens behoorlijk was veranderd.
De ondernemer heeft verzuimd de consument te verwijzen naar een oogarts, hetgeen het risico met zich heeft gebracht dat deze als gevolg van het drukverschil tussen beide ogen de oogaandoening Glaucoom, met als gevolg blijvend verlies van het gezichtsvermogen in het perifere gezichtsveld van het rechter oog, zou oplopen.
Nu, na de operatie, is het gezichtsvermogen zonder correctie voldoende om te kunnen functioneren. Een leesbril zal wel noodzakelijk zijn, om nabij scherp te kunnen kijken. Als de consument wil kan met verdere correctie het zicht nog beter kunnen worden. Ten aanzien van de klacht dat de ondernemer een “verkeersrisico” heeft doen ontstaan voor de consument zegt de deskundige dat hij dit verwijt niet vindt kloppen. Het lage gezichtsvermogen van de consument was al langere tijd zo. Het gezichtsvermogen zonder correctie voldoet overigens aan de minimale eisen gesteld door het CBR. Dat er onnodig kosten zijn gemaakt voor een bril die achteraf niet nodig was, is maar deels terecht. De sterkte voor het rechteroog is niet gewijzigd ten opzichte van voor de cataractoperatie, maar het gezichtsvermogen van het rechteroog verbetert wel degelijk met een goede sterkte. Als ook het linker glas de juiste waarde krijgt is de verte bril, bijvoorbeeld in het verkeer, een toegevoegde waarde.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
Uit de bevindingen van de deskundige, die door de commissie worden overgenomen, valt af te leiden dat de ondernemer naar aanleiding van de door hem bij de consument uitgevoerde metingen niet adequaat gehandeld. Hij had niet mogen aannemen dat de hersenbloeding van de consument verantwoordelijk was voor de gemeten visuswaarden. Hij had ook moeten aanslaan op de bevonden hoge oogdruk van de consument.
Al met al had hij de consument moeten verwijzen naar een oogarts om te achterhalen wat de oorzaak was voor de gemeten waarden. Hij had op dat moment nog niet moeten overgaan tot het aanmeten van een bril, of brillen, aangezien dit nadere onderzoek wellicht nadere informatie zou opleveren, al dan niet door een hier eventueel nog op gevolgd medisch ingrijpen.
Nu zijn bij de consument twee brillen aangemeten die hij van aanvang al niet wenste – hij wilde één bril – en die hij niet gebruikt. Dit had voorkomen kunnen worden als de ondernemer de juiste aanpak had gevolgd. De consument had dan na het medisch ingrijpen, en na het opnieuw meten, kunnen bepalen of hij alsnog een nieuwe bril wilde en wat voor één dat zou moeten zijn.
Gelukkig is de consument zelf naar de oogarts gegaan, is er operatief ingegrepen en wordt hij nu wat betreft de oogdruk gemonitord, zodat het risico op medische verslechtering is ingedamd. Het had evenwel ook anders kunnen aflopen.
De commissie ziet geen reden aan te nemen dat de ondernemer de consument in het verkeer in gevaar heeft gebracht. De visus die werd gemeten had de consument immers al langer en die was voldoende om aan het verkeer te kunnen deelnemen.
Wat betreft de bejegeningsklacht staan partijen lijnrecht tegenover elkaar. De commissie kan de exacte feitelijke gang van zaken niet achterhalen, dus hier ook geen oordeel over geven.
De ondernemer is concluderend tegenover de consument tekortgeschoten en de commissie ziet hierin aanleiding om de overeenkomst te ontbinden. De ondernemer zal gehouden zijn het aankoopbedrag aan de consument te retourneren, waartegenover de consument de brillen dient in te leveren.
De klacht is derhalve gegrond.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De ondernemer is gehouden, binnen vier weken na verzending van deze uitspraak, de consument het door deze betaalde aanschafbedrag ad € 1.027,– te retourneren terwijl de consument hiertegenover gehouden is de aangeschafte brillen bij de ondernemer in te leveren.
Voorts dient de ondernemer aan de consument het door deze betaalde klachtengeld ad € 52,50 te vergoeden en is hij gehouden aan de commissie een bedrag ad € 80,– te voldoen uit hoofde van een bijdrage in de behandelingskosten.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Optiek op 22 november 2017.