Commissie: Recreatie
Categorie: Algemene voorwaarden
Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
110564
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de betaling van twee facturen van de ondernemer over het staangeld 2017 en over aansluitkosten. Standpunt consument De consument is van mening dat zij beide facturen niet hoeft te betalen, omdat zij begin september 2016 mondeling al bij de ondernemer heeft aangegeven dat zij haar huurovereenkomst met de ondernemer per 1 oktober 2016 wilde beëindigen. Op 30 september 2016 heeft [naam gemachtigde] namens haar hierover ook nog een e-mail gestuurd aan de directeur van [ondernemer], [naam directeur]. Standpunt ondernemer Op grond van de van toepassing zijnde gedragsregels van de ondernemer, dient het opzeggen van een staanplaats vóór 1 september van een lopend seizoen schriftelijk te worden doorgegeven aan de directie. Een opzegging op een latere datum wordt voor het volgende seizoen niet in behandeling genomen. De consument dient beide facturen volgens de ondernemer dan ook te betalen. Beoordeling van het geschil Bij de beoordeling van dit geschil is allereerst van belang artikel 2 lid 7 van de van toepassing zijnde RECRON-voorwaarden voor Vaste Plaatsen (hierna: de RECRON-voorwaarden), zoals die laatstelijk met ingang van 1 maart 2016 gelden. Deze bepaling luidt als volgt: “Daar waar het gestelde in de overeenkomst en/of de regels die onderdeel zijn van de informatie van de ondernemer voor de recreant nadelig is of zijn ten opzichte van de RECRON-voorwaarden, prevaleren de RECRON-voorwaarden.” Vervolgens luidt artikel 10 lid 1 van de RECRON-voorwaarden als volgt: “De recreant kan de overeenkomst uiterlijk twee maanden voor afloop van het lopende overeenkomstjaar schriftelijk opzeggen.” De commissie stelt vast dat de opzeggingsbepaling van de ondernemer, waar die uitgaat van een opzegtermijn van vier maanden, voor de consument nadelig is ten opzichte van de RECRON-voorwaarden, die een opzegtermijn van twee maanden kennen. In dit geval geldt voor de consument op grond van artikel 2 lid 7 van de RECRON-voorwaarden dus een opzegtermijn van twee maanden. De ondernemer heeft in zijn verweerschrift van 9 juni 2017 erkend dat [naam gemachtigde] in september 2016 naar de directie is gekomen met de vraag of de consument de overeenkomst met zijn bedrijf kon beëindigen en haar staanplaats kon opzeggen. Ook de ontvangst van de e-mail van [naam gemachtigde] van 30 september 2016 heeft de ondernemer niet betwist. Deze e-mail -voor zover thans van belang- luidt als volgt: “Heb je al met Kenneth (opmerking commissie: hiermee wordt de mededirecteur van [naam directeur], te weten haar [naam mededirecteur] bedoeld) overlegd of [consument] de caravan mag opzeggen voor het komende seizoen? ” De ondernemer heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat hij niets met [naam gemachtigde] te maken heeft in deze zaak, “dit is aan haar en niet aan. [naam gemachtigde].”, aldus de ondernemer. Naar de commissie begrijpt heeft de ondernemer daarom niet gereageerd op de hierboven vermelde vraag en de e-mail van [naam gemachtigde]. De commissie acht dat bepaald onjuist. Een consument mag zich in een zaak laten vertegenwoordigen door wie hij/zij wil en een ondernemer dient die vertegenwoordiger dan fatsoenlijk te woord te staan. Dat geldt in het geval van [naam gemachtigde] temeer, nu de ondernemer eerder wel reageerde op mailtjes die [naam gemachtigde] namens de consument verstuurde. Als voorbeeld heeft de consument een e-mail van [naam gemachtigde] overgelegd van 23 februari 2016, die als volgt luidt: “[consument] heeft mij gevraagd om een mail te sturen met de vraag of het staangeld in 1 maal voldaan mag worden met een betaling in mei wanneer zij haar vakantiegeld ontvangen heeft.” [naam directeur] heeft hierop bij e-mail van 25 februari 2016 als volgt gereageerd: “[naam gemachtigde], Is in orde. Zet het op haar factuur.” Naar het oordeel van de commissie had de ondernemer in september 2016 dan ook moeten reageren op de vraag of op de e-mail van [naam gemachtigde]. Daarbij had de ondernemer, onder verwijzing naar artikel 10 lid 1 van de RECRON-voorwaarden, moeten laten weten dat een schriftelijke opzegging op een termijn van twee maanden akkoord was. Nu de ondernemer dit ten onrechte heeft nagelaten en de overeenkomst in dat geval per 1 januari 2017 rechtsgeldig zou zijn geëindigd, acht de commissie het niet redelijk wanneer de consument alsnog het staangeld 2017 en de aansluitkosten zou moeten betalen. De commissie zal dan ook bepalen dat de consument de twee facturen niet hoeft te betalen. De klacht is dus gegrond en de ondernemer dient daarom tevens het klachtengeld aan de consument te vergoeden. Verder is hij behandelingskosten aan de commissie verschuldigd. Dit alles leidt tot de volgende beslissing. Beslissing De commissie bepaalt dat de consument de facturen van de ondernemer van 17 januari 2017 inzake de aansluitkosten ten bedrage van € 250,– en van 2 februari 2017 inzake het staangeld 2017 ten bedrage van € 1.784,47 niet hoeft te betalen. Bovendien dient de ondernemer overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 52,50 aan de consument te vergoeden ter zake van het klachtengeld. Overeenkomstig het reglement van de commissie is de ondernemer aan de commissie als bijdrage in de behandelingskosten van het geschil een bedrag verschuldigd van € 90,–. Aldus beslist door de Geschillencommissie Recreatie, op 7 september 2017.