Commissie: Recreatie
Categorie: Overlast
Jaartal: 2019
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
117185
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft een onmiddellijke (tussentijdse) beëindiging per 9 april 2018 door de ondernemer van de overeenkomst met de consument.
Standpunt van de consument
Kort samengevat luidt het standpunt van de consument als volgt. De consument vraagt zich af of het in het kader van de redelijkheid en billijkheid geoorloofd is om de huurovereenkomst direct op te zeggen. Bij brief van 10 april 2018 heeft de consument aan de ondernemer al laten weten te begrijpen dat hun zoon een parkverbod heeft gekregen en dat zij dat ook zullen respecteren. Hun zoon krijgt geen goedkeuring meer om nog gebruik te maken van het chalet. In die brief heeft de consument de ondernemer ook gevraagd of de ondernemer de huurovereenkomst met de consument wilde continueren, zo nodig met aanvullende voorwaarden. De ondernemer heeft dat helaas geweigerd. Ook heeft de ondernemer aan de door de consument ingeschakelde “[verkoop makelaar” geen goedkeuring gegeven om het chalet van de consument met behoud van de staplaats te kopen of te bemiddelen bij verkoop.
Standpunt van de ondernemer
De ondernemer heeft zich in zijn verweerschrift van 14 juni 2018 (en ook ter zitting) op het standpunt gesteld dat de klacht ongegrond is. De zoon van de consument, heeft op zaterdag 7 april 2018 voor grote overlast gezorgd op het recreatiepark van de ondernemer, hetgeen heeft geresulteerd in agressie en zelfs een vechtpartij. Dergelijk grensoverschrijdend gedrag wordt door de ondernemer onder geen beding getolereerd. Het beroep dat de consument heeft gedaan op de redelijkheid en de billijkheid treft volgens de ondernemer geen doel. Zo heeft de consument eerder al, bij brief van
14 juli 2017, een officiële waarschuwing van de ondernemer ontvangen, waarin de consument er op werd gewezen dat [zoon consument] overlast veroorzaakte.
Beoordeling van het geschil
1. In zijn schriftelijke reactie van 23 oktober 2018 op het verweerschrift heeft de consument aangegeven dat zich op 16 oktober 2018 een opkoper heeft gemeld aan wie het chalet is verkocht. Naar aanleiding daarvan heeft de commissie de consument op de zitting gevraagd welke uitspraak hij van de commissie wilde bij een eventuele gegrondverklaring van de klacht. Ter zitting heeft de consument de commissie toen laten weten dat hij de verplaatsingskosten van het chalet vergoed wil hebben alsmede een restitutie van het stageld over de periode van 10 april 2018 tot en met
31 december 2018.
2. In dit geschil gaat het om de vraag of de ondernemer bij brief van 9 april 2018 de overeenkomst met de consument met onmiddellijke ingang heeft mogen opzeggen. Die vraag wordt door de commissie bevestigend beantwoord. Dit wordt als volgt gemotiveerd.
De op de overeenkomst van toepassing zijnde Recron-voorwaarden geven aan de ondernemer het recht om de overeenkomst met onmiddellijke ingang te beëindigen, zulks in beginsel na schriftelijke waarschuwing, in geval van niet of niet behoorlijke naleving van de verplichtingen uit de overeenkomst en wel in zodanige mate dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van de ondernemer niet gevergd kan worden dat de overeenkomst wordt voortgezet.
De commissie stelt allereerst vast dat uit de stukken blijkt dat de ondernemer de consument op 14 juli 2017 al een officiële waarschuwing heeft gegeven voor het gedrag van zijn zoon.
De commissie stelt vervolgens vast dat voldoende aannemelijk is dat de betreffende zoon zich op
7 april 2018 ernstig heeft misdragen. Zo heeft [naam] de vrouw van de parkeigenaar, onder meer het volgende verklaard: “Op 7 april 2018 was [zoon consument] als mijn gast in het restaurant. Op een gegeven moment is zijn telefoon zoek geraakt, hierdoor begon hij direct te schreeuwen en ruzie te zoeken. Zeer agressief naar de overige gasten in het restaurant. Hij bedreigde mijn personeel met de dood. Dit was absoluut onacceptabel gedrag tegenover het personeel en de gasten. Daaropvolgend heb ik hem verzocht mijn restaurant te verlaten. Toen is hij vertrokken, echter is hij bij het vakantieverblijf geweest. Hier heb ik verder geen idee van hoe dat is verlopen. Toen beiden terugkwamen in het restaurant kregen ze heftige ruzie en hierbij Viel [zoon consument] [naam] aan. Hierbij is zij gewond geraakt. Dit was voor mij alle reden om hem te laten vertrekken uit het restaurant. Dit heeft erg lang geduurd hij wilde absoluut niet gaan en dit was zeer hinderlijk in het restaurant.” [naam] heeft in een e-mail aan de ondernemer van 7 juni 2018 onder meer het volgende verklaard: “Hoi [naam], Hierbij verklaar ik dat wij veel overlast en hinder hebben ervaren en nog ervaren door [zoon consument]. De dingen die hij heeft gedaan bij mij en waarvan ik getuigen ben geweest waren van die aard dat ik er aangifte van heb gedaan. Dit staat in het proces-verbaal d.d. 13 april 2018 met nr PL0600-201857954-1. De dingen waarvan hij zich schuldig heeft gemaakt is huisvredebreuk, bedreiging, mishandeling/wurging, angsten bij mijn zoontje, het schieten met een wapen in het bijzijn van mijn zoontje, vernieling van binnen autospiegeltje en mijn gouden oorbellen. Ik ondervind op dit moment nog steeds lichamelijk de gevolgen van de mishandeling en wurging. Waaronder veel pijn in rug, schouder, nek, armen en handen.”
Op basis van onder meer deze verklaringen, waarvan de consument de inhoud niet heeft weersproken, is de commissie van oordeel dat de ondernemer dit incident van 7 april 2018 in het licht van de eerdere waarschuwing aan de consument van 14 juli 2017 als de spreekwoordelijke druppel heeft mogen opvatten. De ondernemer heeft zich naar het oordeel van de commissie dus op goede gronden op het standpunt kunnen stellen dat van hem naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer kon worden gevergd dat hij de overeenkomst met de consument nog voortzette. De klacht zal dan ook ongegrond worden verklaard.
3. Mede omdat [naam] op 16 mei 2018 tegenover de politie heeft verklaard dat de consument en zijn echtgenote “een alleraardigst ouder echtpaar” zijn alsmede “Ik vind het vreselijk voor zijn ouders dat het zover heeft moeten komen”, heeft de commissie de ondernemer ter zitting nog gevraagd of hij de consument gelet op bovenstaande opmerkingen coulancehalve nog op enige manier financieel tegemoet wilde komen. De ondernemer heeft daarop ontkennend geantwoord. Omdat de ondernemer het juridische gelijk uiteindelijk aan zijn zijde heeft, heeft de commissie dit standpunt van de ondernemer te accepteren.
Beslissing
Het door de consument verzochte wordt afgewezen.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Recreatie, bestaande uit
mr. J.L. Sierkstra, voorzitter,
drs. O.K.R. Petram en drs. P.C. Hoogeveen-de Klerk, leden, op 8 november 2018.