Opzegtermijn van een maand, argumenten ondernemer zijn ondernemersrisico

De Geschillencommissie




Commissie: Kinderopvang    Categorie: Opzeggen en annuleren    Jaartal: 2015
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 2013-79055

De uitspraak:

Onderwerp van het geschil

Ouder zegde opvang op met opzegtermijn van een maand. De argumenten van de ondernemer om een langere opzegtermijn aan te houden horen bij het algemeen ondernemersrisico. De commissie ziet geen reden voor een langere opzegtermijn.

Het geschil betreft de opzegtermijn die de ondernemer jegens consument bij diens opzegging aangehouden heeft.   De consument heeft bij brief van 22 juni 2013 de klacht voorgelegd aan de ondernemer.   De consument heeft een bedrag van € 292,50 onbetaald gelaten en dit bedrag bij de commissie in depot gestort.   Standpunt van de consument   Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.   Zijn zoontje ging sinds 16 januari 2010 naar de opvang van de ondernemer. Bij brief van 31 mei 2013 heeft de consument de opvangovereenkomst met inachtneming van een opzegtermijn van een maand opgezegd. Er zijn ten aanzien van zijn zoontje binnen een jaar tijd twee veranderingen van lokaal/groepssamenstelling/leidsters doorgevoerd. De laatste wijziging, die ook met zich meebrengt dat zijn zoontje zijn ‘vaste groepsleidster’ kwijtraakt, is op een termijn van slechts twee weken bekend gemaakt. Ouders worden hiermee voor een voldongen feit gesteld, terwijl zij in de onmogelijkheid verkeren nog tijdig op te zeggen.   De ondernemer wil een opzegtermijn van twee maanden aanhouden. Gezien de omstandigheden acht de consument dat niet redelijk. Eén maand vindt hij genoeg.   Ter zitting heeft de consument verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.   Zijn zoontje had al moeite met de vorige wijziging. Nu er nog maar enkele maanden te gaan waren tot zijn vierde verjaardag, op welk moment de opvang toch zou aflopen, hebben zijn vrouw en hij ervoor gekozen hem niet nog een tweede wijziging te laten doormaken. Vanaf de dag waarop die wijziging inging is zijn zoontje dan ook thuisgebleven. Die lopende maand is echter gewoon nog in zijn geheel door de consument voldaan.   Het aanbod van overplaatsing dat bij wijze van tussenoplossing door de ondernemer is gedaan zou geen soelaas bieden, want als zijn zoontje naar een andere groep ging zou hij niet meer bij zijn eigen leidsters zitten.   De consument wil dat geoordeeld wordt dat hij geen betaling over de door de ondernemer aangehouden tweede maand opzegtermijn verschuldigd is.   Standpunt van de ondernemer   Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.   In verband met het teruglopen van kind aantallen heeft hij groepen moeten samenvoegen en medewerkers moeten laten gaan. Er is steeds met de ouders gecommuniceerd over de veranderingen. Het belang van de kinderen is steeds in het oog gehouden. Er werden na doorgevoerde wijzigingen ook steeds wenperiodes aangehouden om de kinderen vertrouwd te laten raken met hun nieuwe situatie.   Ter zitting heeft de ondernemer verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.   Sinds 2011 maakt de kinderopvang een zware periode door. Er moeten oplossingen gezocht worden en die maken soms het doorvoeren van veranderingen nodig. Er valt echter altijd met hem te praten. Toen hij naar de ouders belde met het voorstel hun zoontje bij wijze van alternatief naar een andere groep over te plaatsen stonden ze al nergens meer voor open. Als de consument maar had aangegeven wat het probleem was, dan had bijvoorbeeld een aangepaste wenperiode voor zijn zoontje kunnen worden vastgesteld.   De ondernemer wil dat bepaald wordt dat de consument gehouden is aan een opzegtermijn van twee maanden.   Beoordeling van het geschil   De commissie heeft het volgende overwogen.   De opzegtermijn waarop de ondernemer zich beroept ontleent hij aan de op de plaatsingsovereenkomst tussen partijen van toepassing verklaarde Algemene Voorwaarden.   In de wet zijn enkele artikelen opgenomen die de bescherming regelen van een consument als het om zulke door de ondernemer gehanteerde Algemene Voorwaarden gaat.   Artikel 6:233 BW bepaalt: “Een beding in algemene voorwaarden is vernietigbaar A. indien het gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden zijn tot stand gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval onredelijk bezwarend is voor de wederpartij; of (…)”   Voor consumenten gelden voorts de bepalingen inzake de zogeheten ‘zwarte’ en ‘grijze’ lijst. Wat betreft de grijze lijst geldt (voor zover voor deze zaak relevant en van belang) dat “wordt vermoed onredelijk bezwarend te zijn een in de algemene voorwaarden voorkomend beding (…) o. dat de wederpartij bij overeenkomsten, niet zijnde verlengde, vernieuwde of voortgezette overeenkomsten als bedoeld in artikel 236, onder j of p respectievelijk q, aan een opzegtermijn bindt die langer is dan een maand.”    Artikel 7 van de relevante Algemene Voorwaarden luidt: “…. elk der partijen (heeft) het recht de overeenkomst (…) op te zeggen door middel van een aan de wederpartij gerichte gemotiveerde schriftelijke dan wel elektronische verklaring. Dit met inachtneming van een opzegtermijn van maximaal twee maanden. (…) ”   De consument heeft aangevoerd dat hij het niet redelijk vindt dat hij tot betaling over de opzegtermijn zou zijn gehouden gezien de omstandigheden waaronder zijn opzegging heeft plaatsgevonden, waarmee hij zich impliciet beroept op de onredelijke bezwarendheid, en dus de vernietigbaarheid, van aangehaalde bepaling van de Algemene Voorwaarden.   De commissie is van oordeel dat de bepaling naar zijn tekst niet zonder meer onredelijk bezwarend is. Immers; de bepaling behelst niet dat de termijn in alle gevallen twee maanden is. Indien echter de ondernemer, met een beroep op de aangehaalde bepaling, een opzegtermijn van langer dan een maand hanteert, zal hij hiermee in beginsel wel in strijd handelen met de toepasselijke wetgeving, hetgeen als consequentie zal hebben dat de aldus aangehouden opzegtermijn tussen partijen niet geldig is. Een en ander behoudens de situatie waarin de ondernemer voor het aanhouden van die langere termijn goede gronden aanvoert, die maken dat de hiervoor bedoelde beoogde wettelijke bescherming van de consument, in dit geval, moet wijken. Van een dergelijke situatie is in dit geval echter niet gebleken. Het feit dat de branche momenteel zware tijden doormaakt moet gezien worden als een algemeen ondernemersrisico en kan dan ook niet als bijzonder belang meegewogen worden. De ingeroepen vernietiging treft dan ook doel en de bewuste bepaling, althans de interpretatie die de ondernemer er aan geeft, mist toepassing in de verhouding tussen de ondernemer en de consument.   Partijen hebben over de mogelijkheden tot beëindiging van de overeenkomst geen andersluidende onderlinge afspraken gemaakt, zodat teruggevallen moet worden op het gemene recht. Dit bepaalt dat bij opzegging een redelijke termijn in acht genomen moet worden. De vraag rijst dan welke termijn redelijk is.   De wetgever acht een opzegtermijn van een maand in overeenkomsten zoals de onderhavige in zijn algemeenheid niet onredelijk. Deze termijn kan dan ook als uitgangspunt gelden, waarbij de mogelijkheid blijft bestaan dat de omstandigheden van het geval een afwijking in neerwaartse, of in opwaartse zin, rechtvaardigen.   De reden voor beëindiging is dat de consument de opvang die de ondernemer volgens haar nieuwe concept voor zijn zoontje kon bieden, niet in diens belang achtte. Zijn zoontje was niet gelukkig in de nieuwe constellatie en dan hield de consument hem liever thuis in de maanden die nog restten tot hij naar de basisschool zou gaan. Op zich staat het een ouder volkomen vrij voor zijn kind de opvang te zoeken die bij dit kind past, en als er iets verandert in de reeds geboden opvang waardoor die match er niet langer is, is dit een te respecteren grond voor opzegging. In dit geval heeft de ondernemer aangegeven dat hij graag de kans zou hebben gekregen om een oplossing te vinden voor de bezwaren van de consument. De consument heeft erkend dat hem een voorstel is gedaan en ook dat het probleem zoals dat er in zijn ogen concreet lag niet verder met de ondernemer besproken is, ook omdat het toch nog maar om een paar maanden ging. De redengeving voor de opzegging ligt al met al weliswaar veeleer in de sfeer van de consument dan in die van de ondernemer, maar dat maakt naar het oordeel van de commissie nog niet dat door de consument niet zou kunnen worden volstaan met de inachtneming van de ‘standaard’-opzegtermijn van een maand. Van de andere zijde zijn er door de ondernemer geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht, behoudens de voor hem bestaande noodzaak kostenbesparende maatregelen te treffen. Hierover werd al opgemerkt dat deze een algemeen ondernemersrisico betreffen. Die kunnen dan ook een opwaartse bijstelling in de opzegtermijn niet rechtvaardigen.   De commissie oordeelt dan ook dat de redelijkheid, bezien in het licht van de wettelijke bescherming zoals hiervoor bedoeld en de omstandigheden van het geval, met zich meebrengt dat de consument jegens ondernemer gehouden was tot inachtneming van een maand opzegtermijn.   De klacht is derhalve gegrond.   De commissie beslist als volgt.   Beslissing   Voor de consument geldt een opzegtermijn van een maand, hetgeen impliceert dat hij aan de ondernemer niets meer verschuldigd is. Het door de consument in depot gestorte bedrag ad € 292,50 zal aan hem worden teruggestort.   De ondernemer dient aan de consument het door deze betaalde klachtengeld ad € 50,84 te vergoeden.   Overeenkomstig het reglement van de commissie is de ondernemer aan de commissie als bijdrage in de behandelingskosten een bedrag verschuldigd van € 50,–.   Aldus beslist door de Geschillencommissie Kinderopvang, 6 december 2013.