
Commissie: Reizen
Categorie: Aansprakelijkheid
Jaartal: 2014
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
REI00-1300
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil Het geschil vloeit voort uit een op 4 juli 1999 via een boekingskantoor met de reisorganisator tot stand gekomen overeenkomst. De reisorganisator heeft zich daarbij verplicht tot het leveren van een vliegreis voor 2 personen naar Miami in de Verenigde Staten met verblijf in een hotel op basis van logies voor de periode van 11 t/m 19 september 1999 voor de som van ƒ 2.792,– in totaal. Standpunt van klager Het standpunt van klager luidt in hoofdzaak: Bij aankomst in het hotel werden wij niet opgevangen door een hostess. De hostess bleek een invalster te hebben geregeld, die ons geen enkele begeleiding heeft gegeven. Toen wij tijdens onze vakantie met een hevige orkaan werden geconfronteerd, werden wij volledig aan ons lot overgelaten. Wij moesten van het hotelmanagement horen dat er een orkaan op komst was. Voorts zijn wij onjuist geïnformeerd over eventuele evacuatie. De hostess adviseerde om met de bus naar een sporthal te vertrekken, waar we zouden worden opgevangen. Er kwam echter geen bus en de politie sommeerde ons onmiddellijk terug te keren naar het hotel in verband met een levensgevaarlijke situatie. De hostess weigerde verder ons te helpen met het zoeken van een oplossing. Zij adviseerde slechts een taxi te nemen naar een opvangcentrum. Hier bleek dat er in tegenstelling tot de mededelingen van de hostess geen drinken, eten, bedden en dekens waren te verkrijgen. Duitse hotelgasten werden wel goed geïnformeerd, begeleid en opgevangen in een elders gelegen hotel. Hoogstwaarschijnlijk tengevolge van stress door de ontstane situatie raakte mijn echtgenote buiten bewustzijn. Zij werd per ambulance naar het ziekenhuis gebracht. Ook hierbij bood de hostess geen hulp en liet zij ons aan ons lot over. Klager verzoekt de commissie in redelijkheid en billijkheid een vergoeding vast te stellen. Standpunt van de reisorganisator Het standpunt van de reisorganisator luidt in hoofdzaak: Wij wijzen erop dat een orkaan een situatie van overmacht vormt, waarin wij geen aansprakelijkheid aanvaarden. De hostess, die onze vaste hostess in Miami verving, heeft haar best gedaan om onze gasten zo goed als mogelijk te informeren en te adviseren. In veel gevallen kwam dat neer op het advies de richtlijnen van de plaatselijke overheid te volgen. Ter zitting heeft de reisorganisator verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd: Wij realiseren ons dat in een dergelijke situatie met name behoefte is aan informatie en bieden dan ook uit coulanceoverwegingen een vergoeding van ƒ 200,– per persoon aan. Beoordeling van het geschil De commissie heeft het volgende overwogen: De door klager gestelde gang van zaken staat als niet althans onvoldoende weersproken vast. Deze getuigt er niet van dat klager de te verwachten hulp en bijstand van de plaatselijke vertegenwoordiging van de reisorganisator heeft gekregen. Weliswaar gaat voor het gegeven op zich dat Miami door de orkaan Floyd werd getroffen het beroep op overmacht op, maar niet voor de gebleken omstandigheid dat klager met betrekking tot de evacuatie aan zijn lot is overgelaten en zelfs tegenstrijdige berichten heeft gekregen over hoe in deze rampsituatie moest worden gehandeld. Dit brengt mee dat de reisorganisator jegens klager tekort is geschoten en voor zijn rekening heeft te nemen dat klager meer gevoelens van spanning heeft ondervonden dan door de gebeurtenissen als zodanig kunnen worden verklaard. De door de reisorganisator ter zitting aangeboden financiële compensatie is naar het oordeel van de commissie daarop onvoldoende afgestemd. Tot toewijzing van een, gelet op de betaalde reissom, verhoudingsgewijs hoge financiële compensatie ontbreekt goede grond. Hoe weinig bevredigend de omstandigheden in het opvangcentrum ook geweest zijn, het gaat te ver om te treden in speculaties omtrent de vraag of klager daadwerkelijk met meer inzet van de kant van de desbetreffende hostess elders een veilig onderkomen geboden had kunnen worden. Voorts wordt klager erop gewezen, dat de commissie ingevolge artikel 5 sub b van haar reglement niet bevoegd is het geschil te behandelen voor zover de klacht betrekking heeft op ontstane ziekte of lichamelijk letsel. De commissie kan zich derhalve niet uitlaten over het door klager gestelde verband tussen het gebrek aan goede opvang en de ziekenhuisopname van zijn echtgenote. Dat die ziekenhuisopname voor klager extra problemen tot gevolg heeft gehad, laat de commissie tot slot eveneens buiten beschouwing, omdat klager zelf daarover tijdens het verblijf rechtstreeks met de verzekeringsmaatschappij in contact diende te treden. Op grond van het voorgaande en alle aan de commissie gebleken feiten en omstandigheden in aanmerking nemende, is de commissie van oordeel dat de reisorganisator bij het uitvoeren van het overeengekomene zodanig tekort is geschoten en klager daardoor zodanig ongerief heeft ondervonden, dat de reisorganisator hem een vergoeding verschuldigd is. De commissie stelt deze vergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid vast op het hierna te noemen bedrag. De commissie acht het eventueel meer of anders gevorderde echter niet toewijsbaar. Ingevolge het reglement van de commissie moet de reisorganisator aan de commissie de hierna te noemen bijdrage in de kosten van de behandeling van het geschil voldoen. Derhalve wordt als volgt beslist. Beslissing De reisorganisator dient aan klager in totaal een bedrag van ƒ 685,– te voldoen. Het klachtengeld van ƒ 125,– is hierin begrepen. Betaling dient plaats te vinden binnen één maand na verzenddatum van dit bindend advies. Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen. Aldus beslist door de Geschillencommissie Reizen op 12 mei 2000.