Over prijs zou nog nader overleg gevoerd worden indien cliënt in het ongelijk zou worden gesteld. Declaratie zou gemodereerd worden.

  • Home >>
  • Advocatuur Zakelijk >>
De Geschillencommissie
Print Friendly, PDF & Email




Commissie: Advocatuur Zakelijk    Categorie: Opdracht    Jaartal: 2013
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: ADV10-0064

De uitspraak:

Bevoegdheid arbiters en plaats van arbitrage

De bevoegdheid van de arbiters berust op een overeenkomst tot arbitrage, zoals vervat in het inschrijfformulier van 18 december 2008, waarbij partijen zich voor de beslechting van alle geschillen ontstaan naar aanleiding van de totstandkoming en/of uitvoering van de dienstverlening, inclusief alle declaratiegeschillen, onderwerpen aan arbitrage door de Geschillencommissie Advocatuur (hierna te noemen: de commissie). Aldus is voldaan aan de eis van artikel 1021 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering. Partijen zijn tevens overeengekomen dat alle geschillen – zoals hiervoor omschreven – zullen worden beslecht overeenkomstig het Reglement Geschillencommissie Advocatuur (hierna te noemen: het Reglement).   De bevoegdheid van ondergetekenden om het geschil tussen partijen als arbiters te beslechten is gezien het vorenstaande gegeven. Zij dienen gelet op het bepaalde in artikel 31 van het Reglement te beslissen als goede mannen naar billijkheid, waarbij zij met in achtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteren dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.   Standpunt eiseres   Eiseres wenst de declaraties, die verweerster ondanks herhaalde betalingsherinneringen niet heeft voldaan, ter incasso aan de commissie voor te leggen. [De advocaat] heeft aan [de cliënte] rechtsbijstand verleend. Voor de werkzaamheden van [de advocaat] heeft eiseres een declaratie verzonden die onbetaald is gebleven voor een bedrag van € 2.764,99. Mitsdien verzoekt eiseres de commissie de cliënte te veroordelen tot betaling van de openstaande vordering van € 2.764,99 te vermeerderen met de rente vanaf de vervaldatum van de onderliggende declaratie, althans vanaf de datum van indiening van onderhavig verzoek. Voorts verzoekt eiseres de cliënte te veroordelen tot betaling van (buitengerechtelijke incasso)kosten voor een bedrag van € 100,– en de kosten van dit geding.   Voor het standpunt van eiseres verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het op het volgende neer. Tussen partijen zijn financiële afspraken gemaakt inhoudende indien na afloop van de zaak blijkt dat de cliënte zelf de advocaatkosten dient te betalen, eiseres dan nog nader overleg zal voeren met de cliënte omtrent het tarief en de in rekening te brengen kosten. Nadat duidelijk is geworden dat de kosten van de cliënte niet zouden worden vergoed door haar wederpartij, stelt de cliënte voor het eerst dat ten tijde van de schriftelijke afspraak een andersluidende mondelinge afspraak was gemaakt tussen eiseres en [de cliënte]. Deze afspraak blijkt echter niet uit de schriftelijke afspraak. Volgens eiseres dient uitgegaan te worden van de schriftelijk gemaakte afspraak en de ten kantore te dien gebruikelijke relatiekorting van 20% die eiseres uiteindelijk heeft aangeboden.   Standpunt verweerster   Voor het standpunt van cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het betoog van de klachten op het volgende neer.   Bij het aangaan van de overeenkomst tot opdracht zijn er specifieke afspraken gemaakt, welke mede zijn vastgelegd in de brief van 16 december 2008. Volgens de cliënte was het uitgangspunt dat de cliënte, indien zij de kosten zelf zou moeten dragen, in beginsel geen tarief zou betalen doch slechts een gering bedrag voor het aanleggen van het dossier. Eiseres heeft dan ook ten onrechte een declaratie voor het volle tarief aan cliënte gezonden. Aangezien de kosten niet verhaald konden worden of door derden betaald zouden worden, heeft cliënte conform de afspraken van medio december 2008 aangeboden bereid te zijn om één uur te voldoen. De cliënte heeft een emailbericht van 2 oktober 2009 en een verklaring, beide afkomstig van [de advocaat], overgelegd. [De advocaat] heeft daarin bevestigd dat de cliënte een uur zou vergoeden indien de cliënte zelf de kosten zou moeten dragen. Voorts heeft de cliënte aangevoerd dat op de declaratie van 13 november 2009 ten opzichte van de declaratie van 27 april 2009 nog extra vermeldt: “25-03-2009 [de advocaat], productieve uren niet declarabel 0,30” Het is de cliënte niet duidelijk welke werkzaamheden dit betreft. Bovendien betwist de cliënte dat er incassokosten zijn verschuldigd althans dat deze zijn gemaakt. Tot aan onderhavige procedure was de cliënte bereid om een uur te vergoeden. Gelet op de kosten waartoe de cliënte thans gedwongen wordt meent de cliënte dat een oplossing er nu in gelegen is dat eiseres haar vordering intrekt en ieder de eigen kosten zal dragen. De cliënte heeft aangeboden al haar stellingen, in het bijzonder die ten aanzien van de afspraken medio december 2008, te bewijzen daaronder begrepen het horen van getuigen. De cliënte verzoekt de commissie de vordering van eiseres af te wijzen althans dat eiseres niet in haar vordering kan worden ontvangen met veroordeling van eiseres in de kosten van het geding voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.   Behandeling van het geschil   Op 23 november 2010 heeft de mondelinge behandeling ten overstaan van de arbiters plaatsgevonden.   Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen om ter zitting te verschijnen.   Beide partijen hebben gebruik gemaakt van de mogelijkheid ter zitting hun standpunten nader toe te lichten. Namens eiseres is ter zitting verschenen [een kantoorgenoot]. Namens de cliënte is ter zitting verschenen [haar enig aandeelhouder, tevens bestuurder].   Beoordeling van het geschil   Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende.   Kern van het geschil betreft de openstaande declaratie van 13 november 2009 voor een bedrag van €  2.764,99 die eiseres ten behoeve van de door [de advocaat] verrichte werkzaamheden bij de cliënte in rekening heeft gebracht. Hetgeen partijen verdeeld houdt betreft de vraag in hoeverre de cliënte dit bedrag is verschuldigd. Eiseres heeft gesteld dat de cliënte een bedrag is verschuldigd van € 2.764,99. Zij is bereid dit bedrag te modereren met voornoemde 20% relatiekorting. Daarentegen heeft de cliënte aangevoerd dat, conform de met [de advocaat] gemaakte afspraak, zij in eerste instantie een uur is verschuldigd doch in verband met tijdsbesteding ter zake onderhavige procedure thans niets meer wenst te voldoen.   Vaststaat dat het inschrijfformulier door [de advocaat] namens eiseres en [de aandeelhouder/bestuurder] namens cliënte op 18 december 2008 is ondertekend. Daarbij is een uurtarief afgesproken van € 240,–. Bij brief van 16 december 2008 heeft [de advocaat] namens eiseres de opdracht bevestigd. In deze brief is onder meer opgenomen: ”Indien de kosten vanwege door mij verrichte werkzaamheden kunnen worden verhaald, dan wel worden betaald door een derde (…) dan zal worden uitgegaan van dit tarief. Indien jouw vennootschap zelf de kosten vanwege verrichte werkzaamheden dient te betalen dan heb ik met jou omtrent het tarief en de in rekening te brengen kosten nog nader overleg”. Bij emailbericht van 8 mei 2009 heeft cliënte aan eiseres meegedeeld: ”Immers, met [de advocaat] sprak ik medio december 2008 af dat ik omtrent het tarief en de eventueel in rekening te brengen kosten, afhankelijk van de uitkomst, nog nader overleg met hem zou voeren. Een en ander heeft [de advocaat] ook bevestigd in zijn brief van 16 december 2008. Dit overleg dient nog plaats te vinden”. Deze mededeling staat haaks op hetgeen de cliënte in onderhavige procedure heeft gesteld inhoudende dat bij het aangaan van de overeenkomst tot opdracht is overeengekomen slechts de kosten voor het aanleggen van het dossier verschuldigd te zijn en in principe is vastgesteld op één uur volgens het overeengekomen tarief. Gelet op het vorenstaande, de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is de commissie van oordeel dat de cliënte niet althans onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er slechts één uurtarief in rekening zou worden gebracht. De door de cliënte, in dit verband, ook ingebrachte verklaring van [de advocaat] kan daaraan niet afdoen.   Het door de cliënte in dit verband gedane bewijsaanbod wijst de commissie dan ook af . Bovendien acht de commissie – gelet op het bepaalde in artikel 30 van haar reglement – het voor de te nemen beslissing niet noodzakelijk om getuigen te horen.   De commissie stelt dan ook, in weerwil van het door de cliënte gestelde,vast dat in deze is afgesproken dat indien de cliënte zelf de kosten dient te betalen, er nog nader overleg zou plaatsvinden omtrent het tarief en de in rekening te brengen kosten. De achteraf opgestelde schriftelijke verklaring van [de advocaat] en zijn email van 4 oktober 2009, welke door de advocaat gemotiveerd zijn weersproken, zijn, mede gelet op de bewoordingen in de brief van 16 december 2008, naar het oordeel van de commissie, zoals hiervoor overwogen,niet overtuigend en kunnen derhalve niet tot een ander oordeel leiden. Bovendien is door de cliënte niet, althans onvoldoende weersproken dat de in rekening gebrachte werkzaamheden door de advocaat zijn verricht.   Vaststaat dat nader overleg, zoals weergegeven in voornoemde brief van 16 december 2008, niet heeft plaatsgevonden kennelijk door het vertrek van [de advocaat] bij eiseres, waarbij de commissie van partijen heeft begrepen dat [de aandeelhouder/bestuurder], eveneens advocaat, [de advocaat] juridisch heeft bijgestaan bij de zakelijke afwikkeling rondom dit vertrek en de verhoudingen dusdanig waren verstoord dat overleg tussen [de advocaat] en [de bestuurder/aandeelhouder] over onderhavig geschil met cliënte moeilijk, zo niet onmogelijk zijn. Voorts staat vast dat blijkens de urenspecificatie behorende bij de declaratie van 13 november 2009 in totaal 11:55 uren zijn gedeclareerd voor een bedrag van € 2.764,99 inclusief BTW en kantoorkosten. De advocaat heeft aangeboden de declaratie te modereren met 20%. Nu partijen geen nader overleg hebben gepleegd, zoals hiervoor bedoeld, dient de commissie de betalingsverplichting van de cliënte ten opzichte van eiseres vast te stellen. De commissie neemt daarbij in overweging dat namens eiseres ter terechtzitting is gesteld dat er een verdergaande moderatie dan genoemde 20% binnen het kantoor gebruikelijk zijn voor directe familieleden en zeer goede vrienden. Nu niet weersproken is dat [de advocaat] en [bestuurder/aandeelhouder] meer dan goede vrienden van elkaar zijn, wil de commissie wel aannemen dat er uiteindelijk een verdergaande moderatie dan de voorgestelde 20% zou zijn overeengekomen en stelt de commissie gelet op het vorenoverwogene, de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting in redelijkheid en billijkheid een door de cliënte aan de advocaat te betalen bedrag vast op € 1.500,– exclusief BTW en wijst de commissie de door de advocaat gevorderde rente en de(buitengerechtelijke) incassokosten af.   Beide partijen hebben verzocht elkander te veroordelen in de kosten van het geding. De commissie overweegt hieromtrent als volgt. Ingevolge artikel 36 van het Reglement van de commissie kan de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld om aan de wederpartij te voldoen de kosten van deskundigen en getuigen en de door de commissie begrote kosten van juridische bijstand van de wederpartij. Nu eiseres noch cliënte haar vordering wat dit betreft op geen enkele wijze heeft onderbouwd, zal de commissie beide verzoeken hieromtrent afwijzen. De commissie merkt nog op dat de achtergrond van deze bepaling is dat de procedure bij de commissie laagdrempelig en eenvoudig dient te zijn, waarbij geen proceskostenveroordeling past en dat deze slechts bij hoge uitzondering zal worden toegewezen. Nu partijen ieder voor een deel in het ongelijk zijn gesteld, zullen de arbitragekosten op grond van artikel 36 van het Reglement van de commissie over partijen worden verdeeld in die zin dat elk der partijen voor een gelijk deel dient bij te dragen in de arbitragekosten. Eiseres heeft een bedrag voldaan ter zake arbitragekosten, die totaal worden vastgesteld op € 89,25 van het door de Stichting Geschillencommissie voor Beroep en Bedrijf (SGB) vastgestelde bedrag aan honorarium en verschotten van de arbiters. Gelet op de beslissing wordt eiseres geacht de arbitragekosten bij wijze van voorschotbetaling mede namens de cliënte te hebben voldaan. De commissie bepaalt voorts dat het bedrag dat eiseres ter zake de arbitragekosten heeft voldaan in zijn geheel komt te vervallen aan de commissie en veroordeelt de cliënte tot betaling van de helft van deze kosten aan eiseres. In verband met afrondingsverschillen zal de commissie de cliënte veroordelen tot betaling aan eiseres voor een bedrag van € 44,62.   In het licht van het vorenoverwogene ziet de commissie geen aanleiding om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren zoals door de cliënte is verzocht.   Hetgeen partijen ieder voor zich verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft – naar het oordeel van de commissie – geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden.   Derhalve wordt als volgt beslist.   Beslissing   De commissie:   – veroordeelt de cliënte om aan eiseres te voldoen een bedrag van € 1.500,– exclusief BTW;   – veroordeelt de cliënte in de kosten van deze arbitrage, aan de zijde van eiseres vastgesteld op € 44,62 aan honorarium en verschotten van de arbiters;   – wijst het meer of anders verzochte af.   Dit arbitraal vonnis is gewezen te Zwolle op 7 december 2010 door de Geschillencommissie Advocatuur.