
Commissie: Recreatie
Categorie: Huurovereenkomst m.b.t. vaste standplaatsen
Jaartal: 2014
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
REC02-0012
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil Het geschil betreft tussentijdse opzegging van de overeenkomst door de ondernemer. Standpunt van de consument Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt. Op 26 oktober 2001 werd de consument door de politie aangehouden als verdachte van een zedenmisdrijf. Dit zedenmisdrijf waarvan de consument valselijk werd beschuldigd, had niets met de camping te maken. Inmiddels is besloten dat geen strafvervolging zal worden ingesteld wegens onvoldoende wettig bewijs. Op 6 december 2001 heeft de ondernemer de staanplaatsovereenkomst tussentijds beëindigd met onmiddellijke ingang op grond van artikel 14 lid 1 van de Recron-voorwaarden Vaste Plaatsen. Volgens de ondernemer zou de aanwezigheid van de consument voor ernstige onrust en onlusten bij andere recreanten en derden zou zorgen. Bovendien heeft de ondernemer op grond van artikel 14 lid 6 per direct de toegang tot het terrein ontzegd. De consument heeft de ondernemer meegedeeld de opzegging te betwisten en heeft zijn geschil voorgelegd aan de commissie. Aangezien de kwestie in behandeling is bij de commissie is niet overgegaan tot ontruiming. De ondernemer heeft het verbod om op het terrein te komen niet gehandhaafd. De consument is, nadat hij uit de voorlopige hechtenis werd ontslagen, weer gaan wonen in zijn chalet op de camping. Naar het oordeel van de consument heeft hij geen problemen ondervonden in de contacten met zijn mederecreanten. De recreanten die in de nabijheid van zijn recreatieverblijf een staanplaats hebben, hebben zelfs op 20 december 2001 een verklaring ondertekend waarin de ondernemer wordt verzocht het ultimatum dat de consument binnen een termijn van 30 dagen de camping zou moeten verlaten, in te trekken. Bovendien staat in deze verklaring het volgende: ”Verder delen wij desgevraagd mede dat wij geen bezwaar hebben dat de familie zijn domicilie heeft op de plaats waar zij thans op de camping verblijven in de directe omgeving van ondergetekenden”. Volgens de consument is de grond voor de opzegging d.d. 6 december 2001 weggevallen nu er van de door de ondernemer gevreesde onrust en onlusten geen sprake is geweest en er een zeer goede verstandhouding is met zijn mederecreanten. Naar zijn mening hebben geen recreanten hun overeenkomst met de ondernemer opgezegd. De ondernemer heeft ook naar voren gebracht dat sprake zou zijn van permanente bewoning. Dat leidt hij af uit het feit dat de consument in de gemeente staat ingeschreven op het adres van de camping. Toen de consument zich indertijd ging inschrijven bij de gemeente, moest hij het adres opgeven waar hij de meeste tijd verbleef. Hij heeft toen het adres van de camping opgegeven. Hij verblijft echter niet altijd op de camping, maar woont 7 weken per jaar bij zijn dochter. Hij heeft geen eigen woning naast zijn stacaravan op de camping. Hij is inmiddels op een ander adres ingeschreven. De consument meent dan ook dat de permanente bewoning waarvan naar zijn mening geen sprake is, geen rechtsgeldige reden kan vormen voor de opzegging. De consument verlangt voortzetting van zijn overeenkomst met de ondernemer. Standpunt van de ondernemer Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt. De consument huurt sinds 1 april 1999 een standplaats bij de ondernemer. Toen de consument op 26 oktober 2001 werd aangehouden door de politie als verdachte van een zedenmisdrijf, ontstond er grote beroering. Dit punt ligt heel gevoelig in de gemeenschap. In samenspraak met de politie is de echtgenote van de consument geadviseerd om met onmiddellijke ingang het chalet van het park te laten verwijderen ter bescherming van haar zelf en haar eigendommen. Nadat de echtgenote hierin had ingestemd, kwam zij hierop terug na overleg met familieleden. Als gevolg daarvan is de verwijdering van het chalet niet doorgegaan. Uiteindelijk hebben zich geen incidenten voorgedaan, mede door bemoeienis van de politie. De ondernemer heeft toen op 6 december 2002 de overeenkomst met onmiddellijke ingang opgezegd op grond van artikel 14 lid 1 van de Recron-voorwaarden Vaste Plaatsen. De ondernemer meende dat de orde en rust op zijn bedrijf ernstig in gevaar kwam door de verdenking van de consument. De ondernemer is ook nu nog van oordeel dat de opzegging d.d. 6 december 2001 gehandhaafd moet blijven. Meerdere gasten hebben hun contract niet verlengd uit angst voor soortgelijke daden. Achteraf is gebleken dat de consument in het verleden al eens is veroordeeld voor een soortgelijk vergrijp. Ter zitting heeft de ondernemer nog toegelicht dat de recreanten nog steeds praten over wat er is gebeurd en vragen aan de ondernemer waarom hij geen maatregelen neemt. Er zijn nog niet daadwerkelijk recreanten vertrokken, maar er zijn wel recreanten die te kennen hebben gegeven hun caravan te willen verkopen. De door mederecreanten ondertekende verklaring had betrekking op het feit dat men ten onrechte dacht dat de consument en zijn gezin binnen 3 weken het terrein af moesten. Daarvoor werd uitstel gevraagd. Ook is gebleken dat de consument permanent woont op het terrein. Dit is niet toegestaan. In verband met een lopende artikel 19 procedure heeft de ondernemer in maart 2001 alle gasten een verklaring laten ondertekenen dat zij hun hoofdverblijf niet op het adres van het recreatiepark hebben en hun recreatiewoonverblijf uitsluitend zullen gebruiken ten behoeve van recreatief nachtverblijf. Er is sprake van permanente bewoning, indien een recreant geen eigen woning heeft, zodat de recreatiewoning op de camping het hoofdverblijf is. Een dergelijke verklaring werd ook ondertekend door de consument. Toen de gemeente ontdekte dat de consument bij de gemeente staat ingeschreven op zijn adres op de camping, heeft de gemeente de procedure stopgezet. Door het karakter van permanente bewoning door de consument komt de exploitatievergunning van het bedrijf in gevaar. De ondernemer kan dit dan ook niet toestaan. Ook dit is dus een reden voor opzegging van de overeenkomst. De ondernemer handhaaft dan ook zijn opzegging. Beoordeling van het geschil De commissie heeft het volgende overwogen. Op grond van artikel 14 lid 1 van de Recron-voorwaarden Vaste Plaatsen kan de ondernemer de overeenkomst met onmiddellijke ingang opzeggen, indien de recreant de verplichtingen uit de overeenkomst ondanks voorafgaande schriftelijke waarschuwing niet of niet behoorlijk naleeft en wel in zodanige mate dat naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid van de ondernemer niet kan worden gevergd dat de overeenkomst wordt voortgezet. In zeer dringende gevallen kan de schriftelijke waarschuwing achterwege blijven. De ondernemer beroept zich op verstoring van de orde en onrust op de camping en het dreigende vertrek van andere recreanten. Hoewel de commissie zich kan voorstellen dat de ondernemer door de beroering die de aanhouding van de consument door de politie veroorzaakte in de gemeenschap, vreesde voor schade door eigen richting en verstoring van de orde op de camping, acht de commissie niet aangetoond dat de vrees van de ondernemer is uitgekomen. Er hebben zich volgens de ondernemer geen incidenten vlak na de aanhouding voorgedaan. Ook van verstoring van de orde nadien is niets gebleken. Evenmin zijn er tot op heden recreanten vertrokken. Volgens de ondernemer maken sommige recreanten tegenover de ondernemer wel opmerkingen over het gebeurde en verwachten zij dat de ondernemer iets aan de situatie doet. Daar staat tegenover dat de consument een verklaring heeft overgelegd van een dertiental recreanten met een staanplaats in de omgeving van de staanplaats van de consument, waarin staat dat zij er geen bezwaar tegen hebben indien de consument en zijn echtgenote hun domicilie hebben op de camping. De consument verklaart dat hij een zeer goede verstandhouding heeft met de andere recreanten. Dat er geen sprake is geweest van een ernstige verstoring van de orde wordt geïllustreerd door het feit dat de ondernemer het toegangsverbod tot de camping niet heeft doorgevoerd. Bovendien zal geen strafvervolging worden ingesteld, zodat de kwestie strafrechtelijk is afgedaan. Op grond van het bovenstaande komt de commissie tot de conclusie dat niet is gebleken dat er van een zodanige verstoring van de orde en negatieve reacties van mederecreanten sprake is dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de ondernemer kan worden gevergd dat de overeenkomst met de consument wordt voortgezet. Ook het feit dat de consument volgens de ondernemer permanent op de camping woont in strijd met de regels van de ondernemer en de gemeente, vormt geen geldige reden voor de opzegging op grond van artikel 14 lid 1 van de Recron-voorwaarden. Hoewel in de opzeggingsbrief van 6 december 2001 wel van de permanente bewoning door de consument melding wordt gemaakt, wordt deze niet als reden van de opzegging genoemd. Pas in het schrijven van de ondernemer aan de commissie in mei 2002 wordt dit mede als reden naar voren gebracht. De commissie is van oordeel dat ook indien de permanente bewoning wel als reden voor de opzegging in de brief van 6 december 2001 zou zijn genoemd, permanente bewoning nooit kan leiden tot opzegging met onmiddellijke ingang zonder voorafgaande schriftelijke waarschuwing. De aan de recreanten gevraagde verklaring die in maart 2001 door de consument werd ondertekend, kan niet als een specifieke waarschuwing worden beschouwd. Op grond van bovenstaande overwegingen is de commissie van oordeel dat de opzegging van de ondernemer bij schrijven van 6 december 2001 niet gegrond en derhalve nietig is. De overeenkomst met de consument dient dus te worden voortgezet. Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht gegrond is. Beslissing De commissie verklaart de opzegging door de ondernemer op 6 december 2001 nietig. De ondernemer dient de overeenkomst met de consument voort te zetten zolang deze overeenkomst niet rechtsgeldig door een der partijen is beëindigd. Aldus beslist door de Geschillencommissie Recreatie op 21 augustus 2002.