Prijs van leenauto: Commissie is bevoegd, aangezien zij kan beslissen over het geschil over de reparatie van een auto en het geschil inzake de (prijs van de) leenauto hiermee ten nauwste samenhangt.

  • Home >>
  • Voertuigen >>
De Geschillencommissie




Commissie: Voertuigen    Categorie: Bevoegdheid    Jaartal: 2014
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: AUT-980078

De uitspraak:

Onderwerp van het geschil

Het geschil vloeit voort uit een op 5 maart 1998 tussen partijen tot stand gekomen reparatieovereenkomst. De ondernemer heeft zich daarbij verplicht tot levering en plaatsing van een ruilmotor tegen de daarvoor door de consument te betalen prijs van ¦ 5.927,19. De levering is geschied in maart 1998.   De consument heeft op 3 april 1998 de klacht voorgelegd aan de ondernemer.   Standpunt van de consument   Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak.   In maart 1998 liep de motor van mijn [merk en type], die inmiddels 200.000 km had gereden, vast, en door de wegenwacht ben ik naar de ondernemer gebracht. Daar is het plaatsen van een ruilmotor ter sprake gekomen. De ondernemer bood mij drie mogelijkheden aan; de duurste was een zwaardere motor en dat was niet nodig; uiteindelijk heb ik de goedkoopste gekozen. Die was afkomstig van [naam leverancier]. Het viel mij op dat de prijs die de motorhandelaar aan de ondernemer berekende lager was dan de prijs die ik moest betalen, maar de ondernemer zei dat dat te maken had met de garantie die zij moesten geven en dat vond ik wel redelijk. Na montage bleek de motor niet te deugen en toen is er door [naam leverancier] een andere motor geleverd. De eerste ruilmotor moest weer worden uitgebouwd en de nieuwe moest worden ingebouwd. Toen ik de rekening kreeg, zag ik dat daarop twee maal uit- en inbouwen stond, en twee maal vrachtkosten. Ik ben het daar niet mee eens; ik ben bereid een keer daarvoor te betalen. Het is onjuist dat ik aan [naam leverancier] als leverancier zou hebben aanbevolen; ik kende [naam leverancier] niet eens; het was gewoon een van de alternatieven die de ondernemer mij voorstelde.   Met de ondernemer was afgesproken dat ik een leenauto zou krijgen voor ¦ 25,– per dag; u wijst mij erop dat op de overeenkomst het bedrag per dag niet is ingevuld. Als de reparatie de eerste keer meteen goed was geweest, had ik die leenauto ongeveer twee weken nodig gehad; in overeenstemming daarmee is op de rekening een bedrag van ¦ 300,– voor de leenauto opge­nomen. Pas toen ik bezwaar ging maken tegen de kosten van montage en demontage, kreeg ik een aanvullende factuur voor de leenauto, op basis van ¦ 45,– per uur gedurende 30 dagen. Met de prijs ben ik het niet eens omdat een ander bedrag was afgesproken, en met de periode ben ik het niet eens omdat het aan de ondernemer te wijten was (of voor zijn risico kwam) dat ik die auto langer nodig had. Overigens had ik veel liever mijn eigen auto, omdat mijn eigen auto een stationcar is en ik zonweringen moet vervoeren.   Standpunt van de ondernemer   Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak. De consument had mij [naam leverancier] als leverancier van de ruilmotor aanbevolen. Wij hadden slechte ervaringen met dat bedrijf. Wat de leenauto betreft: ¦ 45,– is een heel normale vergoeding per dag.   Beoordeling van het geschil   De commissie heeft het volgende overwogen. Het relaas van de consument, inhoudende dat de ondernemer een aantal alternatieven had geopperd waarvan deze motor van [naam leverancier] er een was, is door de ondernemer niet gemotiveerd weersproken, evenmin als het feit dat er een marge zat tussen de inkoopprijs van de auto en de door de ondernemer in rekening gebrachte prijs. Het is ook vrij onaannemelijk dat de consument aan de ondernemer een bepaald bedrijf, waar de ondernemer de auto moest kopen, zou hebben aanbevolen. Dat de motor slecht bleek te zijn komt dus geheel voor risico van de ondernemer. De consument heeft immers met de ondernemer een contact gesloten tot levering en plaatsing van een deugdelijke motor. Mitsdien behoeft de consument slechts de helft van de in rekening gebrachte (de)montagekosten te betalen, en eenmaal de vrachtkosten. Aangezien de consument de rekening van 3 april 1998 geheel betaald heeft, moet de ondernemer terugbetalen: ¦ 790,– plus ¦ 195,–, hetgeen – vermeerderd met BTW – op ¦ 1.157,38 neerkomt.   Wat de leenauto betreft: door de ondernemer is niet weersproken dat ¦ 25,–was afgesproken; dat ¦ 45,– "normaal" zou zijn is dus niet relevant. Voorts heeft de consument er terecht op gewezen, dat als de eerste motor aanstonds goed was geweest, hij die auto niet zo lang had hoeven te gebruiken. En tenslotte kan er niet aan voorbij worden gegaan, dat de ondernemer aanvankelijk – zonder aan te geven dat dit een voorschot zou zijn – slechts ¦ 300,– in rekening had gebracht. Mitsdien is de consument de rekening van 25 april 1998 in het geheel niet verschuldigd. Naar de commissie begrijpt was deze nog niet betaald, doch kennelijk is het bedrag van deze factuur niet in depot gestort. Overigens ziet de commissie geen reden voor toewijzing van de vordering van de consument tot terugbetaling van de helft van die ¦ 300,–.   Beslissing   De ondernemer betaalt aan de consument een bedrag van f 1.157,38 terug. Betaling dient plaats te vinden binnen een maand na de verzenddatum van dit bindend advies.   De consument is de rekening van 25 april 1998 niet verschuldigd.   De commissie wijst het meer of anders verlangde af.   Bovendien betaalt de ondernemer overeenkomstig het reglement van de Geschillencommissie Auto aan de consument een bedrag van f 215,– en een bedrag van f 675,– aan de commissie als bijdrage in de kosten van de behandeling van het geschil.   Aldus beslist door de Geschillencommissie Auto, op 17 september 1998.