
Commissie: Advocatuur
Categorie: Declaratie
Jaartal: 2014
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
ADV03-0080
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de hoogte van de declaratie van de advocaat voor zijn bijstand in de echtscheiding / boedelscheiding van de cliënte.
Standpunt van de cliënte
Het standpunt van de cliënte luidt in hoofdzaak.
De advocaat heeft excessief gedeclareerd. Voor een betrekkelijk eenvoudige echtscheiding (gemeenschappelijk verzoek en convenant die beide door de advocaat van de wederpartij zijn opgesteld) heeft hij 61 uur en 15 minuten in rekening gebracht.
De urenspecificatie van de advocaat is onduidelijk doordat op diverse data de door de advocaat verrichte werkzaamheden zijn samengevoegd en deze niet afzonderlijk zijn gespecificeerd naar aard van de werkzaamheid. Uit de specificatie blijkt bovendien dat de advocaat voor bepaalde werkzaamheden zoals studiedossier en voorbereiden van gesprekken extreem veel tijd heeft berekend. De verrichte werkzaamheden staan niet in verhouding tot de hoogte van de declaratie.
De urenspecificatie is dermate onoverzichtelijk dat van de cliënte mede gezien haar burn-out situatie niet verwacht kon worden dat zij eerder dan 15 maart 2002 haar bezwaren hiertegen kenbaar kon (laten) maken. Ter zitting werd verder namens de cliënte nog aangevoerd dat zij na betaling erachter kwam dat haar ex-echtgenoot voor soortgelijke werkzaamheden c.q. meer werkzaamheden, omdat zijn advocaat het convenant en het verzoekschrift heeft opgesteld, de helft heeft betaald terwijl deze advocaat nagenoeg hetzelfde uurtarief hanteerde.
Er is sprake van dienstverlening hetgeen niet gelijk kan worden gesteld met de rechtsverwerking analoog artikel 7:23 B.W. juncto artikel 5 lid 2 Richtlijn 1999/44 Pb EG 1999, L 171/12.
De cliënte verzoekt de commissie op grond van het bovenstaande een vergoeding naar redelijkheid en billijkheid vast te stellen ten laste van de advocaat. Gezien de omvang en zwaarte van de zaak stelt de cliënte voor uit te gaan van ongeveer 40 uur als reëel te declareren.
Standpunt van de advocaat
Het standpunt van de advocaat luidt in hoofdzaak.
In de periode van december 1999 tot augustus 2001 heeft de advocaat de echtscheiding / boedelscheiding van de cliënte behandeld. De voorschotnota’s en de slotdeclaratie van 8 augustus 2001 heeft de cliënte zonder voorbehoud na enkele dagen voldaan.
Toen de cliënte na twee maanden verzocht om een specificatie heeft de advocaat deze – hoewel het dossier reeds was gesloten – bij brief van 11 oktober 2001 aan haar toegezonden. Daarna heeft de advocaat ruim vijf maanden niet meer van haar vernomen zodat hij mocht aannemen dat de cliënte het eens was met de urenspecificatie.
Eerst bij brief van 15 maart 2002 van de gemachtigde van de cliënte geeft zij te kennen dat de urenspecificatie nog niet de vereiste duidelijkheid verschaft. Vervolgens heeft de cliënte, althans haar advocaat, bij brief van 21 mei 2002 de klacht aan de deken voorgelegd.
De advocaat stelt zich primair op het standpunt dat er na de onvoorwaardelijke en dadelijke betaling, de urenspecificatie, retournering van de persoonlijke bescheiden en voorts zeven maanden berusting sprake is van rechtsverwerking (verval van recht) omdat het bezwaar niet binnen “bekwame tijd” is gedaan, zulks naar analogie van artikel 6: 89 juncto 7:23 B.W. en artikel 5 lid 2 Richtlijn 1999/44 Pb EG 1999, L171/12. Dit standpunt vindt ook steun in het arrest van het Hof ’s-Hertogenbosch 20 maart 2001 NJ 2002 no. 67.
Om deze reden dient de cliënte niet-ontvankelijk te worden verklaard althans dient de klacht reeds dadelijk als ongegrond te worden ontzegd.
Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende.
Artikel 7:23 Burgerlijk Wetboek (B.W.) ziet uitsluitend op gevallen waarin de koper klaagt dat de geleverde zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt en tot deze gevallen behoort niet het toezenden van een factuur, aangezien het opstellen en toezenden van een factuur niet kan gelden als het leveren van een zaak als bedoeld in artikel 7:23 B.W. (HR 5 september 2003 (nog) ongepubliceerd).
Ook artikel 6:89 B.W., waarin voor verbintenissen in het algemeen is bepaald hetgeen in artikel 7:23 B.W. is bepaald voor koop, is niet van toepassing ingeval de schuldenaar de juistheid van de factuur wil betwisten aangezien het opstellen en toezenden van een factuur niet kan gelden als het leveren van een prestatie als in deze bepaling bedoeld.
De door de advocaat gehanteerde regel dat de schuldenaar die de juistheid van een hem toegezonden factuur wil betwisten onder alle omstandigheden gehouden is zulks te doen binnen bekwame tijd na ontvangst ervan vindt dan ook in haar algemeenheid geen steun in het recht (zie ook HR 11 mei 2001, NJ 2001, 410).
De commissie komt op grond van het voorstaande dan ook tot de conclusie dat de onderhavige kwestie beslist moet worden aan de hand van het leerstuk van de rechtsverwerking. Aangezien enkel tijdsverloop geen toereikende grond oplevert voor het aannemen van rechtsverwerking c.q. van het verliezen van het recht te protesteren, zal de commissie zich moeten beraden op de vraag of er sprake is van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan bij de advocaat het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de cliënte geen beroep meer zou doen op de onjuistheid van de declaratie c.q. deze niet (meer) zou betwisten.
De omstandigheid dat de cliënte de declaraties van de advocaat na ontvangst heeft betaald is onvoldoende om een beroep op rechtsverwerking te rechtvaardigen. Dit geldt te meer, daar de advocaat bij de declaraties niet uit eigen beweging specificaties heeft toegevoegd, zodat de declaraties op zich niet konden worden gecontroleerd. De commissie acht het voorts gelet op de situatie van de cliënte, die zoals onweersproken is gesteld op dat moment last had van burn-out verschijnselen en bovendien net een echtscheiding achter de rug had, niet onbegrijpelijk dat zij eerst bijna twee maanden na verzending en betaling van de slotdeclaratie de specificatie heeft opgevraagd. Onder deze omstandigheden acht de commissie het redelijk dat de cliënte kennelijk enige tijd nodig heeft gehad om te bezien of zij de juistheid van de declaraties aan de orde wilde stellen.
Op grond van het vorenstaande is de commissie dan ook van oordeel dat zich geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan op grond waarvan de cliënte het recht om de juistheid van de declaratie te betwisten heeft verwerkt.
De commissie stelt vervolgens vast dat de cliënte onweersproken heeft gesteld en ook overigens uit de overgelegde stukken niet anders is gebleken dan, dat het juridisch inhoudelijk een eenvoudige echtscheidingszaak betrof, waarbij bovendien de advocaat van de wederpartij het gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding en (de concepten van) het convenant heeft opgesteld. Nu de advocaat niet ter zitting is verschenen, heeft hij ook toen de gelegenheid voorbij laten gaan inhoudelijk te reageren op de argumenten van de wederpartij. Gelet hierop is de commissie van oordeel dat de advocaat onevenredig veel tijd heeft besteed aan c.q. geschreven voor de zaak. Hierin ziet de commissie aanleiding een gedeelte van de reeds voldane declaratie als niet verschuldigd aan te merken. De commissie acht met het oog op de aard van de zaak en het aantal uren dat een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat hieraan naar verwachting besteed redelijk en billijk dit bedrag vast te stellen op € 2.500,– inclusief BTW.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht gegrond is.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De advocaat dient een bedrag van € 2.500,– inclusief BTW als onverschuldigd betaald aan de cliënte te restitueren. Betaling dient plaats te vinden binnen een maand na verzenddatum van dit bindend advies. Indien betaling niet tijdig plaatsvindt, betaalt de advocaat bovendien de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de verzenddatum van dit bindend advies.
Bovendien dient de advocaat overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 45,– aan de cliënte te vergoeden ter zake van de administratiekosten.
Overeenkomstig het reglement van de commissie is de advocaat aan de commissie als bijdrage in de behandelingskosten van het geschil een bedrag verschuldigd van € 115,–.
De commissie wijst het meer of anders verlangde af.
Aldus beslist op 29 oktober 2003 door de Geschillencommissie Advocatuur.