Commissie: Recreatie
Categorie: Bevoegdheid
Jaartal: 2015
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
90706
De uitspraak:
Behandeling van het geschil
De Geschillencommissie Recreatie (verder te noemen: de commissie) heeft bij tussenadvies d.d. 21 januari 2015 de eindbeslissing aangehouden.
De inhoud van dit tussenadvies moet als hier ingevoegd worden beschouwd.
De consument heeft bij brief van 12 februari 2015 overgelegd een afschrift van een op 7 december 1995 verleden notariële akte van vestiging van erfpachtsrecht en een afschrift van een door hem op 25 oktober 1995 ondertekend exemplaar van het Gebruiks- en verblijfsreglement van “[naam park ondernemer]” (hierna: het reglement) en van een schriftelijke aanvulling daarop van 28 september 1995. De ondernemer heeft daarop gereageerd bij brief van zijn advocaat van 25 februari 2015. Vervolgens heeft de consument bij brief van dezelfde datum een reactie gegeven.
De commissie heeft kennis genomen van de overgelegde stukken.
Nadere beoordeling van het geschil
De commissie blijft bij hetgeen in voormeld tussenadvies is overwogen. In aansluiting daarop heeft de commissie het volgende overwogen.
1. Bij voormelde notariële akte heeft de betrokken grondeigenaar aan de consument en diens echtgenote voor een periode eindigende 1 juli 2045 een perceel grond in erfpacht gegeven ten behoeve van de bouw van een recreatiewoning. Naar de commissie begrijpt zijn het perceel en de woning gelegen op het recreatieterrein van de ondernemer.
2. De commissie stelt vast dat in de notariële akte niet is opgenomen dat partijen zich ter zake hun geschillen onderwerpen aan het bindend advies van de commissie. De consument verwijst weliswaar naar artikel 15 van de akte waarin, zakelijk weergegeven, is bepaald dat de erfpachter gehouden is tot nakoming van het reglement, maar in het reglement is niet opgenomen dat partijen zijn overeengekomen zich te onderwerpen aan het bindend advies van de commissie.
3. In de aanhef van het reglement, vóór de definitie van een aantal daarin opgenomen begrippen, wordt vermeld dat naast “de reeds van toepassing zijnde RECRON-voorwaarden” voor het verblijf op het park een aantal aanvullende gedragsregels van toepassing zijn. Uit die vermelding kan echter niet worden afgeleid dat partijen hebben beoogd dat Recron-voorwaarden hun rechtsverhouding mede beheersen. In aanmerking nemend dat de ondernemer – zoals hij stelt – het reglement hanteert voor eenieder die gebruik maakt van zijn terrein, moet worden aangenomen dat die vermelding ziet op de rechtsverhouding van de ondernemers met de recreanten, niet zijnde erfpachters, op het terrein.
4. Voor zover de consument de bevoegdheid van de commissie baseert op Recron-voorwaarden geldt het volgende.
In artikel 19, tweede lid van de Recron-voorwaarden voor vaste plaatsen is bepaald dat uitsluitend de commissie dan wel een Nederlandse rechter bevoegd is kennis te nemen van “geschillen met betrekking tot de overeenkomst”. Dezelfde bepaling is opgenomen in artikel 13 van de Recron-voorwaarden voor vakantieverblijven.
Op grond van artikel 1, aanhef en onder a van de Recron-voorwaarden voor vaste plaatsen wordt met “overeenkomst” bedoeld de overeenkomst tussen de recreant en de ondernemer inzake het gebruik van de plaats. Ingevolge artikel 2, eerste lid houdt de overeenkomst onder meer in dat de ondernemer aan de recreant de overeengekomen plaats ter beschikking stelt. In de door Recron bij voormelde voorwaarden gevoegde toelichting is opgenomen dat het contract tijdelijk is en dat “de huur van de grond telkens voor een jaar” geldt.
Aangezien de consument de grond waarop zijn recreatiewoning staat in erfpacht heeft, is hier geen sprake van huur van grond van de ondernemer en is evenmin sprake van het ter beschikking stellen van grond door de ondernemer. Dat betekent dat de Recron-voorwaarden voor vaste plaatsen hier niet van toepassing zijn en dat de bevoegdheid van de commissie niet op die voorwaarden kan worden gebaseerd. Hetzelfde geldt ten aanzien van de Recron-voorwaarden voor vakantieverblijven aangezien deze voorwaarden betrekking hebben op een overeenkomst waarbij de ondernemer tijdelijk, namelijk voor een in de overeenkomst vermelde periode, een vakantieverblijf ter beschikking stelt. Daarvan is hier geen sprake aangezien de consument zelf eigenaar is van de op het perceel staande recreatiewoning. Een en ander geldt mutatis mutandis eveneens voor de Recron-voorwaarden voor toeristische plaatsen en de Recron-voorwaarden voor seizoenplaatsen zodat deze voorwaarden hier evenmin van toepassing zijn.
5. Aan het voorgaande doet niet af dat de ondernemer is aangesloten bij de Recron aangezien daaruit niet kan worden afgeleid dat de ondernemer ermee instemt dat het door de consument aan de orde gestelde geschil door de commissie wordt beslecht.
6. Nu overigens niet is gebleken dat partijen zijn overeengekomen zich ter zake het geschil aan het bindend advies van de commissie te onderwerpen, moet als volgt worden beslist.
Beslissing
De commissie verklaart zich onbevoegd het geschil te behandelen.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Recreatie op 25 maart 2015.