
Commissie: Reizen
Categorie: Totstandkoming
Jaartal: 2014
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
REI-D03-1012
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Het geschil vloeit voort uit een op 14 augustus 2002 via een boekingskantoor met de reisorganisator totstandgekomen overeenkomst, waarbij de reisorganisator zich heeft verplicht tot het leveren van een verblijf in [naam hotel] te Kaprun in Oostenrijk op basis van halfpension, voor de periode van 15 tot en met 22 februari 2003 voor de som van € 1.160,50. Standpunt van klager Het standpunt van klager luidt in hoofdzaak als volgt. De essentie van de klacht is dat de reisorganisator ons een onaanvaardbaar risico heeft laten lopen door ons niet vooraf te waarschuwen dat er in de door ons geboekte accommodatie een virus heerste dat voor onze dochter van 13 maanden levensbedreigend zou kunnen zijn. Wij hebben daardoor niet de keuze gehad om zelf te bepalen of wij dit risico wilden lopen. Het argument van de reisorganisator dat in het hele gebied een buikgriep heeft geheerst doet daaraan niets af. In de week voorafgaand aan ons bezoek waren in het hotel diverse personeelsleden en gasten ernstig ziek. Het was derhalve bekend dat het virus in het hotel heerste. Het argument van de reisorganisator dat het virus niet dermate ernstig was dat hierop gewezen had moeten worden geldt mogelijk wel voor volwassenen, maar voor een kind van een jaar is het betreffende virus volgens de behandelend arts levensbedreigend. Onze dochter is dusdanig ziek geweest dat uitdroging en ziekenhuisopname dreigden. De gevolgen van een en ander waren dat we een week opgesloten hebben gezeten op de hotelkamer met een zwaar ziek kind, waarmee we niet terug konden rijden naar Nederland, en we onze reeds aangeschafte skipassen niet konden gebruiken. Daarnaast hebben we reiskosten gemaakt en diverse keren een arts moeten inschakelen. Ter zitting heeft klager verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd. De hygiëne op de kamers liet zeer te wensen over. Dit werd bevestigd door het personeel. Klager verlangt een vergoeding van € 4.099,40, voor de reissom, de reiskosten, de skipassen, het honorarium van de arts en immateriële schade. Standpunt van de reisorganisator Het standpunt van de reisorganisator luidt in hoofdzaak als volgt. Onze reisleiding ter plaatse heeft ons gerapporteerd dat klager ook ter plaatse heeft gemeld dat deze zijn gezin onder doktersbehandeling heeft gesteld. Het ging om een buikgriep die niet alleen in het betreffende hotel, maar ook elders in het gebied en zelfs elders in Oostenrijk heeft geheerst. Ook onze vertegenwoordigster en enkele personeelsleden van het hotel zijn ziek geweest. Klager mag dit o.i. niet aan de hygiëne van het hotel toeschrijven. Het gaat hier om een bijzonder goed hotel waarover wij nimmer klachten ontvangen. Wij hebben navraag gedaan bij de behandelend arts die mondeling heeft bevestigd dat het gewoon om een buikgriep ging, maar om redenen van privacy geen schriftelijke verklaring wil afgeven. Wij wijzen erop dat het niet gaat om een besmetting zoals bijvoorbeeld legionella of salmonella waarvan wij wereldwijd op de hoogte worden gesteld, waarna wij verplicht zijn actie te ondernemen. Van een heersende buikgriep zullen wij niet op de hoogte worden gesteld en zal er ook geen negatief reisadvies worden afgegeven. Wij zijn van mening dat het ons noch het hotel valt aan te rekenen dat de baby ziek is geweest. Als de baby thuis in Nederland door een virus besmet raakt kan men dat ook anderen niet verwijten en kan de situatie ook kritiek zijn. Hoewel wij ons kunnen voorstellen dat door de gegeven omstandigheden de wintersportvakantie van klager in het water is gevallen vinden wij zowel de klacht als de claim onredelijk en zijn wij van mening dat ons niets te verwijten valt en er van een overmachtsituatie kan worden gesproken. Beoordeling van het geschil De commissie heeft het volgende overwogen. In artikel 5 van het Reglement Geschillencommissie Reizen wordt (onder andere) bepaald dat de commissie de consument in zijn klacht niet ontvankelijk dient te verklaren indien de klacht betrekking heeft op dood, lichamelijk letsel of ziekte. De commissie zal zich derhalve beperken tot een beoordeling of de reisorganisator een verwijt valt te maken ten aanzien van het gezondheidsrisico dat met name de dochter van klager heeft gelopen door in het betreffende hotel te verblijven. Met andere woorden of de reisorganisator klager voorafgaand aan zijn vertrek had moeten informeren betreffende een mogelijk infectiegevaar. De commissie stelt vast dat door klager niet is weersproken dat het om een ‘regulier buikgriepvirus’ ging en dat ook buiten het hotel mensen ziek waren. Het was derhalve een virus van een soort waaraan men ook in Nederland met enige regelmaat wordt blootgesteld. De commissie is van oordeel dat op de reisorganisator niet de plicht rust reizigers te informeren betreffende het voorkomen van een dergelijk algemeen voorkomend virus. Hoe vervelend de gevolgen van de besmetting voor de vakantie van klager en zijn gezin ook waren, de commissie is niet van oordeel dat de reisorganisator dienaangaande een verwijt valt te maken. Tevens acht de commissie niet aangetoond, met bijvoorbeeld een ter plaatse opgemaakt klachtenrapport dan wel een doktersverklaring, dat er een verband zou bestaan tussen een mogelijk gebrek aan hygiëne in het hotel en het voorkomen en de verspreiding van het virus in het hotel. De commissie is derhalve van oordeel dat de klacht ongegrond is. Derhalve wordt als volgt beslist. Beslissing Het door klager verlangde wordt afgewezen. Aldus beslist door de Geschillencommissie Reizen, op 19 augustus 2003.