Schade aan boot niet aan ondernemer te wijten en vergoeding voor lange tijd aan wal liggen terecht doorberekend

  • Home >>
  • Waterrecreatie >>
De Geschillencommissie
Print Friendly, PDF & Email




Commissie: Waterrecreatie    Categorie: Kosten    Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: Ongegrond   Referentiecode: 148997/172779

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

Het geschil betreft het berekenen van kosten door de ondernemer voor de periode dat de boot van de consument wegens onderhoud aan de wal moest blijven en het ontstaan van schade doordat de boot lange tijd niet is aangesloten op elektra. Volgens de consument is er geen grond voor deze kosten in de overeenkomst. De ondernemer geeft ter zake van het niet zijn aangesloten op elektra aan dat er geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming van zijn kant. Daarnaast betwist de ondernemer dat er sprake is geweest van overleg over het niet te water kunnen laten van de boot. De ondernemer geeft verder aan dat de kosten voor het aan wal blijven op meerdere manier aan consument kenbaar zijn gemaakt. Wat betreft de schade aan de boot oordeelt de commissie dat het aan de consument is om zijn boor in de gaten te houden. Daarnaast valt niet vast te stellen of de consument de ondernemer tijdig heeft laten weten dat de boot gedurende een lange tijd aan wal ligt. De klacht is ongegrond.

De uitspraak

Standpunt van de consument
Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De consument heeft een ligplaatsovereenkomst met de ondernemer vanaf 25 mei 2009. In maart 2021 is aan de ondernemer gemeld dat er grootonderhoud zou plaatsvinden aan de boot en dat derhalve de boot aan de wal moest blijven staan. Er is toen door de ondernemer niet gewezen op gewijzigde voorwaarden of meerkosten. Op 11 april 2022 ontving de consument een telefoontje van de ondernemer waarin werd gemeld dat de boot zo spoedig mogelijk te water moest worden gelaten en dat er anders meerkosten ad € 100,– per week zouden worden gerekend.

De consument heeft aangegeven hier niet mee akkoord te gaan, aangezien deze kosten niet in de ligplaatsovereenkomst van 25 mei 2009 staan vermeld en ook niet zijn gemeld op het moment van aankondiging van het groot onderhoud. Vervolgens werd verwezen naar een nieuwsbrief die in 2018 is verstuurd. In de betreffende nieuwsbrief staat vermeld dat ‘wanneer de boot aan de beurt is om te water te laten terwijl u nog niet klaar bent, wij extra kosten in rekening kunnen brengen voor het langer aan wal staan’. De consument heeft bezwaar tegen deze extra kosten, omdat hij voorafgaand aan de start van het grootonderhoud van de boot heeft aangegeven dat de boot voor langere tijd aan de wal zou moeten blijven en er op dat moment door de ondernemer geen melding werd gemaakt van eventuele extra kosten en omdat er in de overeenkomst d.d. 25 mei 2009 geen meerkosten zijn vermeld.

Daarnaast stelt de consument dat schade is ontstaan doordat de boot langdurig niet is aangesloten geweest op elektra, terwijl de levering van elektra onderdeel is van de ligplaatsovereenkomst.
De schade betreft vervanging van twee tractie accu’s ter waarde van € 400,–. De consument stelt de haven hiervoor aansprakelijk. Naast deze kosten vordert de consument terugbetaling van de oneigenlijk betaalde walstallingskosten, zijnde € 4.408,44 en vergoeding van de gemaakte kosten voor inwinning juridisch advies, zijnde € 725,33.

Standpunt van de ondernemer
Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Ten aanzien van de gestelde schade aan de accu’s heeft de consument indertijd betaling van de winterstalling voor het seizoen 2020-2021 en het afspuiten van de boot geweigerd, omdat hij meent dat deze kosten verrekend moeten worden met de gestelde schade aan de accu’s. Deze claim is door de ondernemer steeds bestreden omdat geen sprake is geweest van een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van de ondernemer, waarvoor de ondernemer verantwoordelijk gehouden kan worden.

Ten aanzien van het op de wal blijven van de boot van de consument wegens onderhoud, betwist de ondernemer dat sprake is geweest van overleg met de consument over het niet te water kunnen laten van de boot op 1 april 2022. Voor het eerst op 11 april 2022 heeft de havenmeester telefonisch contact opgenomen met de consument met de vraag zijn boot zo snel mogelijk klaar te maken om te water gelaten te worden en vermeld dat meerkosten in rekening worden gebracht als het schip langer op de wal moest blijven. Hoewel de consument aanvankelijk aangaf dat zijn schip eind mei 2022 te water gelaten kon worden, heeft het tot eind september geduurd voordat het schip gereed was. De consument heeft de ondernemer min of meer voor het blok gezet, terwijl hij gehouden was de wijziging zes weken van tevoren kenbaar te maken. De vergoeding die de ondernemer in rekening brengt van € 100,– per week is op diverse manieren aan de consument kenbaar gemaakt. Het heeft in de nieuwsbrief gestaan en is hem ook in het telefoongesprek op 11 april duidelijk gemaakt. De vergoeding is alleszins redelijk gelet op het feit dat de ondernemer daarvoor een plaats op de wal ter beschikking stelt voor het uitvoeren van werkzaamheden met alle daaraan voor de ondernemer klevende extra werkzaamheden en risico’s. Het terugvorderen van deze kosten impliceert dat de consument van mening is dat hij niets verschuldigd zou zijn en wekenlang gratis gebruik kon maken van de faciliteiten van de ondernemer. Ook indien niet zou komen vast te staan dat partijen hieromtrent prijsafspraken hebben gemaakt, is de consument een redelijke vergoeding verschuldigd. De gevorderde kosten voor het inwinnen van juridisch advies zijn onder de gegeven omstandigheden onredelijk en niet noodzakelijk geweest. De consument had heel goed zelf met de ondernemer kunnen communiceren om uit de impasse te komen.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.

Allereerst merkt de commissie op dat de consument in zijn schriftelijke reactie op het verweer van de ondernemer heeft gesteld dat de Hiswa-voorwaarden niet van toepassing zijn, omdat de overeenkomst die de consument in 2009 heeft gesloten geen Hiswa-overeenkomst betreft. Op dat moment was de ondernemer niet aangesloten bij de Hiswa. Ter zitting is aan de consument voorgehouden dat de commissie niet bevoegd is kennis te nemen van het geschil indien de Hiswa-voorwaarden niet van toepassing zijn (geworden) en het geschil derhalve niet inhoudelijk behandeld kan worden. De consument heeft ter zitting geaccepteerd dat de Hiswa-voorwaarden (inmiddels) op de overeenkomst van toepassing zijn, zodat het geschil inhoudelijk kan worden behandeld.

Wat betreft de gestelde schade aan de accu’s, heeft de consument aangevoerd dat deze schade is ontstaan, omdat een aangrenzende boot gebruik heeft gemaakt van de elektra-aansluiting van de consument waardoor de druppellader niet functioneerde en de accu’s leeg bleken te zijn. De commissie ziet niet in hoe de ondernemer voor deze schade aansprakelijk kan zijn. Het is aan de consument als eigenaar van de boot om enig toezicht te houden op zijn boot. Dat het stroompunt kennelijk ongevraagd door anderen zijn gebruikt waardoor de accu’s vermoedelijk zijn ontladen, is niet aan de ondernemer te wijten, terwijl de consument bovendien gedurende zeer lange tijd niet bij zijn boot heeft gekeken en ook de accu’s al vier of vijf jaar oud waren.

Wat betreft de berekende kosten voor het aan de wal houden van de boot, heeft de consument gesteld dat hij dit tijdig aan de ondernemer heeft laten weten en dat de ondernemer heeft aangegeven dat dit geen probleem was, zonder te noemen dat hieraan extra kosten zijn verbonden. Door de ondernemer wordt dit ontkend en wordt gesteld dat voor het eerst op 11 april 2022, toen de havenmeester telefonisch contact heeft gezocht met de consument, duidelijk werd dat de boot niet op korte termijn te water gelaten zou kunnen worden wegens onderhoud. Of de consument reeds eerder de ondernemer mondeling op de hoogte heeft gesteld van het feit dat de boot pas later te water gelaten kon worden, is – nu dit door de ondernemer wordt betwist en hiervan geen bewijsstukken zijn overgelegd – niet vast te stellen. Overigens, ook al zou de consument dat wel eerder hebben laten weten dan nog betekent dat niet dat de ondernemer dan gratis stalling moet toestaan. De commissie gaat ervan uit dat het eerste contact over het te water laten van de boot op 11 april 2022 is geweest. In dit gesprek is door de ondernemer te kennen gegeven dat een bedrag van € 100,– per week wordt berekend voor de periode dat de boot op de wal ligt. Dat de boot op dat moment al zodanig in het onderhoud was dat deze niet op korte termijn te water gelaten kon worden, kan niet aan de ondernemer worden tegengeworpen. Dat extra kosten in rekening worden gebracht voor de periode dat de boot aan wal ligt en daarbij gebruikt maakt van de ruimte en de faciliteiten van de ondernemer, acht de commissie voorstelbaar en vanzelfsprekend. Het bedrag van € 100,– per week acht de commissie een redelijke vergoeding. De consument is niet overgegaan tot het opzeggen van de ligplaats, zodat ook deze kosten terecht zijn doorberekend. De gevorderde kosten voor het inwinnen van juridisch advies komen, nu hiervoor geen noodzaak bestaat en bovendien de klacht ongegrond is, evenmin voor toewijzing in aanmerking.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie:

• verklaart de klacht van de consument ongegrond;
• wijst af het door de consument gevorderde.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Waterrecreatie, bestaande uit de heer mr. J.N. de Blécourt, voorzitter, de heer J. Zetzema, mevrouw drs. P.C. Hoogeveen-de Klerk, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. M. Gardenier, secretaris, op 23 november 2022.