Tarieven voor stadsverwarming; ondernemer is toegestaan om het ‘niet meer dan anders’ beginsel toe te passen.

  • Home >>
  • Energie >>
De Geschillencommissie




Commissie: Energie    Categorie: Tariefbepalingen    Jaartal: 2013
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: OPN05-0357

De uitspraak:

Onderwerp van het geschil

Het geschil betreft de tarieven voor stadsverwarming.

De consument heeft in november 2004 de klacht voorgelegd aan de ondernemer.

Standpunt van de consument

Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.

De consument wil uitleg bij de correctienota over twee jaar, die niet te vergelijken is met de twee jaarnota’s waarop de correctienota wijzigingen aanbrengt. De oorzaak hiervan is onder andere gelegen in het feit dat de correctienota in tegenstelling tot de jaarafrekening 2002-2003 een zogenaamde equivalentheffing kent. De consument maakt bezwaar tegen de equivalentheffing in jaarafrekening 2002-2003, omdat de levering van warmte is vrijgesteld van energiebelasting. De jaarafrekening 2003-2004 en de correctienota 2002-2004 kent opeens geen equivalentheffing meer, maar in deze rekeningen is wel opeens en zonder voorafgaande aankondiging een tariefverhoging van ruim 46 % toegepast. De consument betwist het beginsel “niet meer dan anders”. Ook verwijst de consument naar klachten over de werking van de meetinrichtingen in de wijk waar de consument woont.

Ter zitting heeft de consument verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.

De consument heeft bij het aangaan van de leveringsovereenkomst nooit ingestemd met een ‘niet meer dan anders beginsel’. De politiek is het kennelijk ook nog niet eens over dat beginsel, omdat de Warmtewet nog steeds niet is aangenomen. De heffing is op grond van de uitspraken van deze commissie ten onrechte ingevorderd en moet dus worden teruggegeven. De tariefverhoging is niet goed aangekondigd; de consument wist er in elk geval niets van. Bovendien heeft de ondernemer niet het recht om de tarieven te wijzigen, tenzij op grond van artikel 14 en 24 van de algemene voorwaarden. Dat kan alleen naar aanleiding van een besluit van de DTE of op grond van wetgeving. Van beide is geen sprake en dus kan er geen tariefverhoging plaatsvinden.

De consument verlangt dat de teveel betaalde equivalentheffing wordt terugbetaald en dat de tariefverhoging ongedaan wordt gemaakt althans dat door een onafhankelijke deskundige wordt aangetoond dat de prijsverhoging conform het beginsel ‘niet meer dan anders’ is.

Standpunt van de ondernemer

Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.

Op grond van artikel 22 van de algemene voorwaarden warmte dient de consument een geschil binnen bekwame tijd aan de geschillencommissie voor te leggen. De consument heeft pas in november 2004 een klacht geformuleerd over de afrekening 2002/2003 zodat de consument te laat is met het indienen van de klacht.

Bij de opstelling van de jaarafrekening 2002-2003 is een verkeerde meterstand gebruikt. Dat is gecorrigeerd met een correctienota over de periode 2002-2004. Het daarbij gehanteerde tarief is juist, maar gebleken is wel dat de woonwijk waar de consument woont veel problemen met de warmtesets kent. De ondernemer stelt daar een onderzoek naar in en mocht blijken dat de consument teveel heeft betaald dan zal een vergoedingsregeling worden getroffen.

De ondernemer geeft aan dat in feite geen exorbitante tariefverhoging heeft plaatsgevonden, maar een andere noemer wordt gebruikt voor de equivalentheffing. Eerst werd deze onder het kopje ‘belastingen en heffingen’ genoemd, maar nu is het een component van de verbruiksvergoeding. Sinds oktober 2004 komt het ‘niet meer dan anders’-principe tot uiting in de GJ-prijs voor verwarming. Het totale tarief is hierdoor dus niet gewijzigd en de consument is dus niet benadeeld. De nieuwe tarieven zijn door EnergieNed vastgesteld in overeenstemming met het ‘niet meer dan anders’-principe.
Het ‘niet meer dan anders’ – principe is bedoeld om te voorkomen dat gebruikers van warmte meer zouden moeten betalen dan afnemers van gas. Bij het bepalen van de prijs van warmte wordt dus aangehaakt bij de gemiddelde gasverbruik voor verwarming van woningen. De ondernemer is op grond van algemene voorwaarden bevoegd om het tarief te bepalen van de geleverde warmte, en het is beleid van de ondernemer om daarbij aan te haken bij de gastarieven. Ook de prijsverhogende effecten van bijvoorbeeld de regulerende energiebelasting (REB) is in de tarieven voor warmte doorgevoerd. De REB was niet verschuldigd over de warmte, zodat de rentabiliteit van stadsverwarming is vergroot. De baten die hiermee gemoeid zijn, worden aan de producent afgedragen.

Ter zitting heeft de ondernemer verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.

De wijziging van het tarief is aangekondigd in een landelijk dagblad, zoals de algemene voorwaarden het bepalen. Aan alle vereisten voor de wijziging is voldaan. Voor het overige verwijst de ondernemer naar de uitspraken van deze commissie die het gelijk van de ondernemer ondersteunen.

Wat betreft de klachten over de meetinrichting wijst de ondernemer er op dat in de wijk onderzoek wordt gedaan naar de klachten en dat binnenkort uitkomsten daarvan zijn te verwachten.

Beoordeling van het geschil

De commissie heeft het volgende overwogen.

De consument heeft het geschil bij deze commissie aanhangig gemaakt in februari 2005. Mogelijk was de ondernemer hier nog niet van op de hoogte gesteld door de commissie, maar bij brief van 24 maart 2005 heeft de consument er op gewezen dat er een klacht was ingediend. De ondernemer heeft niettemin niets ondernomen om de afsluitingsprocedure te stoppen en hij heeft kennelijk ook niet geïnformeerd bij deze commissie naar het dossier. Deze handelwijze is in het licht van artikel 9 lid 2 van de algemene voorwaarden van de ondernemer onzorgvuldig te noemen.

De klacht is in zoverre gegrond.

Wat betreft de foutmetingen in de wijk waar de consument woont, oordeelt de commissie als volgt. Het onderzoek naar mogelijke defecten in de meetinrichtingen is nog niet afgerond, zodat de commissie dit punt buiten behandeling laat. Mocht het alsnog tot geschil tussen de consument en de ondernemer leiden, dan kan de consument het geschil nogmaals aan de commissie voorleggen.

Wat betreft de klacht over het toepassen van een andere berekening bij de correctienota 2002-2004 oordeelt de commissie als volgt.

Het eerste verweer van de ondernemer betreft de vraag of de consument tijdig heeft geklaagd over het in rekening brengen van de equivalentheffing. De ondernemer wijst in dat verband op artikel 22 van de algemene voorwaarden. Uit deze bepaling volgt dat de consument gehouden is “binnen bekwame tijd nadat hij het feit waarop de klacht gestoeld is, heeft ontdekt of redelijkerwijze had kunnen ontdekken” de klacht daarover indient bij de ondernemer. Doet de consument dat niet dan verliest hij volgens artikel 22 van de voorwaarden het recht om bij deze commissie te klagen.

De heffing die hier in geschil is, komt voor op de jaarafrekening 2002/2003 d.d. 23 november 2003. De klacht van de consument dateert van november 2004, ongeveer een jaar later. Op zichzelf zou de klacht daarmee niet binnen bekwame tijd zijn ingediend, maar omdat deze commissie in zaak OPN04/1604 heeft beslist dat als “feit waarop de klacht gestoeld is”, als bedoeld in artikel 22 van de algemene voorwaarden, de uitspraak in de zaak OPN04/0047 heeft te gelden, welke uitspraak beschikbaar is gekomen op 24 juni 2004, moet worden geoordeeld dat de klacht hier wel binnen bekwame tijd is ingediend.

De klacht kan dus ontvangen worden door de commissie. Dit leidt evenwel niet tot terugvordering van de equivalentheffing. De commissie verwijst naar de door de ondernemer genoemde gevoegde zaak OPN04/1604, waarin deze commissie uitvoerig gemotiveerd heeft beslist dat in een geval als het onderhavige de consument de equivalentheffing verschuldigd is. De consument heeft geen feiten of omstandigheden gesteld, waaruit zou kunnen volgen, dat zijn situatie niet met de in die uitspraken genoemde situatie vergelijkbaar zou zijn.

Wat betreft de klacht dat het de ondernemer niet toegestaan is om zonder enige communicatie of aankondiging vooraf een tariefverhoging van 46% door te voeren, oordeelt de commissie als volgt. De ondernemer heeft de tariefwijziging conform artikel 24 van de algemene voorwaarden in een landelijk dagblad bekend gemaakt. Die wijze van bekendmaken is onderdeel van algemene voorwaarden die zijn opgesteld in het kader van het SER-overleg tussen consumentenorganisaties en ondernemersorganisaties. Deze voorwaarden kunnen worden gezien als een redelijke balans tussen de belangen van consumenten en ondernemers. Als uitgangspunt geldt dus dat de bepaling inzake de wijze van aankondiging van tariefwijziging niet vermoed wordt onredelijk bezwarend te zijn. Er zijn geen omstandigheden gebleken die in dit geval afwijking van deze contractsbepaling rechtvaardigen, met name ook omdat per saldo geen ingrijpende wijziging in de verschuldigde bedragen werd bewerkstelligd door de tariefwijziging. Door de consument is nog aangevoerd dat uit artikel 24 van de algemene voorwaarden volgt dat een wijziging van het tarief niet kan plaatsvinden zonder toestemming van DTE of ingrijpen van de wetgever. Deze stelling berust echter op een verkeerde lezing van artikel 24. Artikel 24 van de algemene voorwaarden bepaalt namelijk, voor zover hier van belang:

1. Deze algemene voorwaarden en de op grond daarvan van toepassing zijn de voorschriften en regelingen kunnen door het bedrijf worden gewijzigd. Wijzigingen treden in werking 30 dagen na de dag waarop zij bekend zijn gemaakt, tenzij in de bekendmaking een latere datum van in werking treden is vermeld. Wijzigingen van de Tarievenregeling ENECO echter treden in werking 10 dagen na de dag waarop de wijzigingen zijn bekendgemaakt, tenzij in de bekendmaking een latere datum van in werking treden is vermeld. Indien een besluit van de Dienst uitvoering en toezicht Energie, op basis waarvan tarievenwijzigingen wettelijk worden vastgesteld, op een zodanig tijdstip wordt bekend gemaakt dat de genoemde termijn van aankondiging in redelijkheid niet (meer) in acht genomen kan worden, treden in afwijking van de genoemde termijn de desbetreffende tarievenwijziging in werking op dezelfde datum als die waarop dat besluit in werking treedt. Bekendmaking vindt in die gevallen plaats zonder inachtname van de genoemde aankondigingstermijn.

Hieruit volgt dat indien een besluit van de DTE ten grondslag ligt aan tariefwijziging ertoe leidt dat de termijnen niet meer in acht genomen kunnen worden, een andere termijn geldt. Het artikel bepaalt niet dat een besluit van de DTE of een wettelijke tariefmaatregel nodig is om een tariefwijziging door te voeren.
Dan rest nog de vraag of het de ondernemer is toegestaan om zijn tarieven te verhogen met 46%. Deze vraag zou uiteraard aan een kritisch onderzoek onderworpen moeten worden indien de tariefverhoging tot een totale verhoging van de facturen met 46% zou leiden. Tussen partijen is niet in geschil dat daarvan geen sprake is. De stijging wordt goeddeels teweeggebracht door het ‘omdopen’ van de equivalentheffing zoals door de ondernemer beschreven. Voor het overige laat tariefstijging zich verklaren door het stijgen van de prijs van energie. Tegen die achtergrond kan niet worden gezegd dat de tariefverhoging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.

De commissie is van oordeel dat het de ondernemer is toegestaan om het ‘niet meer dan anders’ beginsel toe te passen. Voor de afweging die tot deze conclusie leidt, verwijst de commissie naar de overwegingen in de zaak OPN04/1808. Een kopie van deze uitspraak kunnen partijen via het secretariaat van de commissie verkrijgen.

Tenslotte stelt de consument in zijn brief d.d. 12 april 2005 dat de ondernemer moet aantonen dat de nieuwe tariefstelling overeenkomt met het ‘niet meer dan anders’ principe. De ondernemer heeft in zijn verweerschrift d.d. 3 juni 2005 verwezen naar het Tariefadvies van EnergieNed, welk advies bij de stukken is gevoegd. Ook zijn tariefoverzichten bij de stukken gevoegd. De consument heeft niet nader aangegeven welke uitleg bij de tariefstelling gegeven zou moeten worden of in welk opzicht de berekening niet juist of duidelijk is. Om die reden, en mede tegen de achtergrond van het uitvoerige verweer van de ondernemer, kan de commissie de consument niet volgen in zijn klacht.

Vanwege het ongerief veroorzaakt door het ten onrechte voortzetten van de afsluitingsprocedure wijst de commissie aan de consument een vergoeding van € 25,– toe.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing

De ondernemer betaalt aan de consument een vergoeding van € 25,–. Betaling dient plaats te vinden binnen een maand na de verzenddatum van dit bindend advies.

Indien betaling niet tijdig plaatsvindt, betaalt de ondernemer bovendien de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de verzenddatum van het bindend advies.

De ondernemer verricht die werkzaamheden die nodig zijn in het onderzoek naar de werking van de meetinrichtingen in de wijk waar de consument woont.

De commissie wijst het meer of anders verlangde af.

Bovendien dient de ondernemer overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 25,– aan de consument te vergoeden ter zake van het klachtengeld.

Overeenkomstig het reglement van de commissie is de ondernemer aan de commissie als bijdrage in de behandelingskosten van het geschil een bedrag verschuldigd van € 25,–.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Energie en Water op 24 augustus 2005.