Te late opzegging ligplaats: consument moet € 2.725 betalen

De Geschillencommissie




Commissie: Waterrecreatie    Categorie: Overig    Jaartal: 2025
Soort uitspraak: Bindend Advies   Uitkomst: ongegrond   Referentiecode: 825837/968563

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

De consument wilde haar huurcontract voor een ligplaats opzeggen vanwege een tariefsverhoging, maar deed dit te laat. De commissie oordeelt dat de ondernemer de verhoging op tijd heeft bekendgemaakt en dat de consument binnen 21 dagen had moeten opzeggen. Omdat dat niet is gebeurd, moet zij de huursom van € 2.725,10 betalen. Wel hoeft zij de toeristenbelasting (€ 65) en [naam] (€ 142,75) niet te betalen. De klacht is ongegrond.

De volledige uitspraak

Onderwerp van het geschil

De consument heeft de klacht voorgelegd aan de ondernemer.

Het geschil betreft de vraag of de consument de huur van de ligplaats van haar boot bij de ondernemer rechtsgeldig heeft opgezegd.

De consument heeft een bedrag van € 2.932,85 niet betaald en bij de commissie gedeponeerd.

Standpunt van de consument

Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De consument heeft ruim dertig jaar een ligplaats gehuurd bij de ondernemer.
In het HISWA-contract staat dat de ondernemer de huurprijs minimaal drie maanden vóór aanvang van de nieuwe huurperiode kan aanpassen.

De ondernemer heeft de consument geen aankondiging van een huurverhoging gestuurd, alleen een factuur met een hogere prijs per 1 oktober 2024, de eerste dag van de nieuwe huurperiode.
Vervolgens heeft de consument het contract binnen vijftien werkdagen opgezegd, zoals is bepaald in het contract. De ondernemer accepteert de opzegging niet en dringt aan op betaling.

De ondernemer eist een bedrag van € 2.932,85 voor de huurperiode van 1 oktober 2024 tot 1 oktober 2025. De ondernemer verzwijgt dat inmiddels sprake is van een nieuwe huurovereenkomst; vanaf april 2025 is deze ligplaats namelijk verhuurd aan een ander. Diens boot ligt er sinds 17 april 2025. Buurtbewoners in de haven hebben met de eigenaar van de boot gesproken en hij heeft bevestigd dat hij de ligplaats permanent heeft gehuurd. De ondernemer probeert dus tegelijkertijd de ligplaats aan de consument en aan de nieuwe huurder te verhuren. Hij heeft niet aangegeven dat de ligplaats aan een ander is verhuurd.

De consument verzoekt de commissie te bepalen dat zij de openstaande factuur niet hoeft te betalen.

Standpunt van de ondernemer

Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De ondernemer hanteert de huurvoorwaarden van de Hiswa voor lig- en bergplaatsen. De huurperiode loopt van 1 oktober van het ene jaar tot 1 oktober van het volgende jaar.
De huursom kan volgens artikel 8.3 van de overeenkomst worden aangepast, maar dit moet minimaal drie maanden voor de nieuwe huurperiode gebeuren. De huursom voor de nieuwe huurperiode van 1 oktober 2024 tot 1 oktober 2025 is vastgesteld in januari 2024, zijnde negen maanden voor de start van de nieuwe huurperiode. Volgens de voorwaarden is dit toegestaan.
De boot van de consument stond al in juni 2024 te koop in de jachthaven. Dit werd opgemerkt door de havenmeester. De consument heeft haar ligplaats voor de huurperiode van 1 oktober 2024 tot 1 oktober 2025 pas opgezegd op 18 juli 2024. Dit was echter te laat, aangezien contractueel opzegging vóór 1 juli 2024 had moeten gebeuren. De ondernemer heeft de opzegging daarom niet geaccepteerd. De ondernemer heeft de consument per e-mail geïnformeerd dat de opzegging te laat was. Blijkens haar eigen e-mail was de consument zich daarvan ook bewust.

De ondernemer is van mening dat de consument de volledige huursom moet betalen, inclusief rente en kosten, aangezien de opzegging te laat was. Het openstaande bedrag is in totaal € 3.351,14 (€ 2932,85 +
€ 418,29). De ondernemer heeft de consument aangeboden dat hij, als er een geschikte huurder met een passende boot voor deze locatie gevonden wordt, haar een deel van de betaalde huursom terugbetaalt.
Daarbij is als voorwaarde vermeld dat de consument de volledige huursom zou voldoen. In plaats van aan deze voorwaarde te voldoen, heeft de consument ervoor gekozen de zaak aanhangig te maken bij de commissie. Daarmee heeft zij de mogelijkheid van restitutie op voorhand uitgesloten, aangezien betaling een noodzakelijke voorwaarde was voor enige tegemoetkoming.
Ondanks het bovenstaande heeft de ondernemer zich ingespannen om verdere schade te beperken en is er per 1 april 2025 een nieuwe huurder gevonden met een geschikte boot voor de ligplaats van de consument. Hoewel er binnen de jachthaven van de ondernemer meerdere ligplaatsen beschikbaar waren voor een boot van 13 meter, is ervoor gekozen deze huurder op de ligplaats van de consument te plaatsen, teneinde leegstand te voorkomen. De boot van de nieuwe huurder is echter circa één meter korter dan de boot van de consument. Aangezien de tarieven van de ondernemer mede gebaseerd zijn op de lengte van het vaartuig, leidt dit tot een inkomstenverlies ten opzichte van de oorspronkelijke overeenkomst.

Gelet op het verloop van deze zaak en de keuze van de consument om deze procedure te starten in plaats van aan de gestelde voorwaarde te voldoen, trekt de ondernemer zijn eerdere bereidheid tot een eventuele tegemoetkoming in de huursom in. De ondernemer verzoekt de commissie te bepalen dat de consument de volledige huursom moet voldoen.

Voorts maakt de ondernemer primair op de voet van artikel 16 lid 1 van de toepasselijke voorwaarden aanspraak op de wettelijke (vertragings¬)rente tot 1 september 2004, zijnde een berekend bedrag van
€ 148,54 en vanaf 1 juli 2003 die rente tot de dag der algehele voldoening. Subsidiair maakt hij aanspraak op de wettelijke rente op de voet van artikel 6:119 BW vanaf de factuurdatum tot aan de dag der algehele voldoening. Verder vordert de ondernemer betaling van de kosten van deze procedure, daaronder begrepen een bedrag aan salaris voor de gemachtigde van de ondernemer.

Beoordeling van het geschil

De commissie heeft het volgende overwogen.

Vaststaat dat tussen partijen een overeenkomst tot huur van een ligplaats is gesloten. Op de overeenkomst zijn de ‘HISWA algemene voorwaarden huur- en verhuur lig- en/of bergplaatsen voor vaartuigen en aanverwante artikelen’ (hierna te noemen: de HISWA-voorwaarden) van toepassing verklaard.
Verder staat vast dat de consument de overeenkomst bij brief van 18 juli 2024 heeft opgezegd, met het verzoek deze op 1 oktober 2024 te doen eindigen.

In artikel 8, tweede lid, van voormelde HISWA-voorwaarden wordt bepaald dat een overeenkomst tot huur van een ligplaats wordt verlengd behoudens opzegging uiterlijk drie maanden vóór het begin van de nieuwe huurperiode. De huurperiode loopt bij de ondernemer van 1 oktober tot 1 oktober. Dit betekent dat de opzegging vóór 1 juli 2024 had moeten plaatsvinden.
Blijkens de brief van de consument van 18 juli 2024 is de consument – zoals de ondernemer terecht stelt – zich ervan bewust dat zij de overeenkomst niet tijdig heeft opgezegd. Het enkele feit dat de boot sinds 7 september 2024 niet meer in de haven van de ondernemer ligt, doet hieraan niet af. De HISWA-voorwaarden verplichten de ondernemer niet tot restitutie van een evenredig deel van het liggeld bij tussentijdse verwijdering van de boot.

De commissie overweegt voorts dat restitutie van een evenredig deel van het liggeld als de ondernemer erin slaagt om de desbetreffende ligplaats wederom te verhuren, een vorm van coulance is waartoe de ondernemer niet verplicht kan worden. Dat de ondernemer zijn onverplicht gedane aanbod om de consument eventueel tegemoet te komen – wat er ook zij van de vraag of aan de aan dit aanbod verbonden voorwaarde(n) is voldaan – heeft ingetrokken, kan hem dus niet worden tegengeworpen.

De consument heeft nog een beroep gedaan op artikel 8, derde lid, van de HISWA-voorwaarden, dat – voor zover van belang – als volgt luidt:
“De ondernemer kan uiterlijk 3 maanden vóór het begin van de nieuwe huurperiode de huursom wijzigen. In dat geval heeft de consument het recht om binnen 21 dagen na ontvangst van dit bericht alsnog de huurovereenkomst op te zeggen.”.
De consument stelt dat zij op 1 oktober 2024 een factuur van de ondernemer heeft ontvangen en dat haar daaruit voor het eerst bleek dat de huur voor de ligplaats was verhoogd ten opzichte van het voorgaande jaar. Binnen 21 dagen na ontvangst van deze factuur heeft de consument de huurovereenkomst (nogmaals) opgezegd, omdat zij het niet eens is met de tariefsverhoging die de ondernemer haar niet eerder kenbaar heeft gemaakt.

De ondernemer stelt daarentegen wel aan artikel 7 lid 3 van de HISWA-voorwaarden te hebben voldaan. Ter zitting is desgevraagd genoegzaam toegelicht dat de tariefsverhoging voor de huurperiode van 1 oktober 2024 tot 1 oktober 2025 al in januari 2024 op de gebruikelijke wijze bekend is gemaakt, te weten door publicatie op de website van de ondernemer en door ter inzagelegging op het kantoor van de ondernemer, en dat de consument – aangezien de overeenkomst al geruime tijd loopt – op de hoogte was van deze gebruikelijke wijze van bekendmaking. Dit is van de zijde van de consument niet weersproken.
Op grond van het voorgaande komt de commissie tot de conclusie dat de nieuwe ligplaatsprijzen voor de periode van 1 oktober 2024 tot 1 oktober 2025 reeds in januari 2024 kenbaar en beschikbaar waren voor de consument en dat zij vanaf die datum binnen 21 werkdagen het huurcontract om reden van de verhoging van de huursom had moeten opzeggen. Nu de consument de overeenkomst eerst in oktober 2024 om die reden heeft opgezegd, is zij ook daarmee te laat.

Uit het voorgaande volgt dat de klacht ongegrond is. Dit betekent dat de consument de huur voor de periode van 1 oktober 2024 tot 1 oktober 2025, die blijkens de factuur van 1 oktober 2024 € 2.725,10 bedraagt, moet betalen. De ondernemer heeft ter zitting aangeboden dat de consument de in rekening gebrachte toeristenbelasting van € 65,– niet hoeft te betalen. Dit aanbod acht de commissie redelijk, nu de boot sinds 7 september 2024 niet meer in de haven van de ondernemer ligt en de consument daarop dus niet meer heeft kunnen verblijven. Om diezelfde reden zal de commissie ook bepalen dat de consument het bedrag van € 142,75 (wegens Müllabfuhr) niet hoeft te betalen.

De ondernemer maakt ook aanspraak op vergoeding door de consument van rente, alsmede van kosten (in verband met aan deze zaak bestede tijd).
In artikel 22 van het reglement van de commissie is bepaald dat behoudens het bepaalde in artikel 21 de door partijen ter zake van de behandeling van het geschil gemaakte kosten (klachtengeld en behandelingskosten) voor hun eigen rekening komen, tenzij de commissie in bijzondere gevallen anders bepaalt. Van bijzondere omstandigheden is de commissie niet gebleken. Ter toelichting zij nog vermeld dat de laagdrempelige en informele procedure bij de commissie, gericht op beslechting van het materiële geschil, zich slecht verhoudt met toekenning van (buitengerechtelijke) kosten.
Ook ten aanzien van de gevraagde rente geldt dat de commissie deze in de regel niet toewijst. Nu de consument de onbetaalde huursom bij de commissie in depot heeft gestort, ziet de commissie ook in dit geval geen reden voor toekenning van (wettelijke) rente.
De verzochte rente- en kostenveroordeling wordt daarom afgewezen.

Nu de klacht van de consument ongegrond wordt verklaard, blijft het klachtengeld voor haar rekening.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing

De commissie verklaart de klacht van de consument ongegrond en bepaalt dat zij de openstaande huursom van € 2.725,10 aan de ondernemer dient te voldoen.
Met inachtneming van het bovenstaande wordt het depotbedrag als volgt verrekend. Een bedrag van
€ 2.725,10 wordt aan de ondernemer overgemaakt en het restant van € 207,75 wordt aan de consument gerestitueerd.

De commissie wijst het meer of anders verlangde af.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Waterrecreatie, bestaande uit de heer mr. M.L.J. Koopmans, voorzitter, de heer J. Zetzema en mevrouw J.M.A. van Haren, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. drs. I.M. van Trier, secretaris, op 28 mei 2025.

Print/PDF