Technische ontwikkeling ketel; taak voor EnergieNed of DTe

De Geschillencommissie




Commissie: Energie    Categorie: Tariefbepalingen    Jaartal: 2013
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: ENE06-1852

De uitspraak:

Onderwerp van het geschil

Het geschil betreft de jaarafrekeningen van stadsverwarming over de jaren 2001 tot 2005.

Standpunt van de consument

Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak – en samengevat – als volgt.

De consument stelt, dat zijn woning is voorzien van stadsverwarming en voorzien wordt in warm water door een grote badgeiser. Hij stelt, dat de ondernemer hem in de jaren 2001 tot en met 2005 in totaal een bedrag van € 2.594,10 te veel heeft laten betalen en hij verlangt terugbetaling van dat bedrag. Het zogeheten niet meer dan anders (NMDA)-principe betekent dat de kosten van een eigen gasgestookte c.v.-installatie uitgangspunt moet zijn. De zogenaamde rentabiliteitsbijdrage, de aansluitbijdrage en andere versluierde kosten verhogingen mogen dus niet in rekening worden gebracht. De vaste kosten zijn te hoog en het toegepaste rendement is te laag. Verder gaat er 2% warmte verloren doordat er 20 tot 30 meter geïsoleerde buizen onder de vloer liggen. De installatie is voorzien van een regelklep, die een looptijd heeft van 14 minuten en in verband met de daarmee gepaard gaande temperatuurschommelingen zijn de bewoners genoodzaakt de thermostaat hoger af te stellen. Het gaat daarbij om 7% van de stookkosten.
De vaste kosten van de stadsverwarming in vergelijking met de huur van een HR ketel, uitgesplitst per jaar levert een per jaar stijgend nadelig verschil op van € 67,61 in 2001 tot € 111,56 in 2005. Bovendien zijn de kosten van de circulatiepomp in de huishuur verwerkt.
De consument heeft de berekeningen aan de ondernemer gezonden en daarop geen reactie ontvangen.

Standpunt van de ondernemer

De ondernemer heeft bij brief van 25 september 2006 aan de commissie aangevoerd, dat het verbruik van de consument in de loop der jaren, gerelateerd aan het aantal graaddagen is afgenomen. Er is geen sprake van een stijging van het verbruik. De afgenomen hoeveelheid ligt binnen de marge van een gemiddeld warmteverbruik van 40 tot 60 Gj.
Voor wat betreft de warmteprijzen verwijst de ondernemer naar het tariefadvies van EnergieNed. Dit tariefadvies gaat uit van de marktwaarde voor warmte via het zogenaamde NMDA-principe. Volgens dit beginsel wordt de warmteprijs verhoogd met het effect van de energiebelasting op aardgas en elektriciteit, omdat op grond van genoemd beginsel stadsverwarming niet meer mag kosten dan bij het gebruik van aardgas voor een individuele c.v. het geval zou zijn.
Nu tenslotte niet gebleken is van enig gebrek aan de meter zijn aan de consument juiste bedragen in rekening gebracht en is de ondernemer niet tot enige terugbetaling gehouden.

Beoordeling van het geschil

De consument heeft ter zitting verklaard, dat het gaat om een woning van ongeveer 38 jaar oud, waarin destijds al stadsverwarming – toen wijkverwarming geheten – is aangelegd. De consument heeft ter zitting nog een eenvoudiger berekening overgelegd. Hij is huurder van de woning en de in de woning aanwezige circulatiepomp maakt deel uit van de huurprijs.
De ondernemer heeft ter zitting nog aangevoerd, dat hij recentelijk de meter heeft laten controleren en dat daarbij geen afwijkingen zijn aangetroffen.

De commissie stelt voorop, dat de consument bij herhaling in vrijwel gelijke bewoordingen als in de klacht omschreven aan de ondernemer om opheldering heeft gevraagd en de ondernemer voorafgaand aan het indienen van de klacht in het geheel niet heeft gereageerd op de verzoeken van de consument. Deze houding van de ondernemer maakt dat de klacht in zoverre gegrond is.

De commissie stelt vast, dat de klachten van de consument deels betrekking hebben op bezwaren tegen het NMDA-principe. De commissie heeft bij herhaling in soortgelijke gevallen beslist, dat dit principe, mits daarbij de tarieven van EnergieNed worden gevolgd, een acceptabele manier is om de kosten samenhangend met verwarming te vergelijken met een conventionele andere vorm van verwarming, te weten een individueel gestookte HR-ketel. Het zou kunnen, dat met het verstrijken der jaren de vergelijking moet worden bijgesteld in die zin, dat het te bereiken rendement van de individueel gestookte HR-ketel hoger wordt door technische ontwikkelingen, hetgeen zijn weerslag moet krijgen in de vergelijkende berekeningen met de stadsverwarming. Het ligt evenwel niet op de weg van de commissie om in die berekeningen in te grijpen nu deze deel uitmaken van de tariefstelling en daarbij slechts een taak voor EnergieNed dan wel de Dte als toezichthouder is weggelegd. De klacht is in zoverre derhalve niet gegrond. Dit brengt mee, dat de consument ten onrechte de door hem als vaste kosten geduide schade claimt.

Andere onderdelen van de klacht betreffen het energieverlies ten gevolge van de hoeveelheid meters geïsoleerde buizen, die onder de vloer liggen en het gebruik van een regelklep, die niet efficiënt werkt.
Ten aanzien van dit onderdeel van de klacht heeft de ondernemer geen standpunt ingenomen, noch voorafgaand aan de zitting en evenmin – ook desgevraagd – ter zitting. Nu de ondernemer derhalve in het geheel niet heeft bestreden, dat er onder de woning van de consument ongeveer 30 meter geïsoleerde buis ligt en evenmin dat sprake is van een regelklep, die niet efficiënt werkt, gaat de commissie bij de verdere beoordeling ervan uit, dat de consument wat dat betreft gelijk heeft.

De financiële consequenties met het bovenstaande samenhangend heeft de consument aldus becijferd. Het rendementsverlies kan worden gesteld op 2% voor de buizen en op 9% voor de regelklep. De consument heeft becijferd, dat hij daarvan uitgaande "aanspraak" kan maken op een andere prijs per GJ en becijfert, dat hij in de jaren 2001 tot en met 2005 aldus € 1.451,43 teveel heeft betaald.
Nu de ondernemer op geen enkele wijze de uitgangspunten van de berekening heeft bestreden en ook de daaruit voortvloeiende consequenties zal de commissie de klacht in zoverre gegrond verklaren en bepalen dat de ondernemer genoemd bedrag aan de consument verschuldigd is. De consument heeft weliswaar nog de wettelijke rente gevorderd, maar nu het vorderingsrecht eerst thans door deze uitspraak ontstaat en de consument niet anders dan tot voor kort aanspraak heeft gemaakt op betaling is er onvoldoende grond de wettelijke rente over een periode in het verleden toe te wijzen.
Nu de ondernemer gedeeltelijk in het ongelijk wordt gesteld is hij gehouden aan de consument het klachtengeld te vergoeden en is hij tevens behandelingskosten verschuldigd.

Beslissing

De commissie verklaart de klacht deels gegrond.

De commissie bepaalt dat de ondernemer aan de consument verschuldigd is een bedrag van € 1.451,43 en dat de ondernemer dit bedrag binnen een maand na verzending van dit bindend advies aan de consument zal voldoen.

De commissie bepaalt dat de ondernemer aan de consument het klachtengeld ad € 25,– zal vergoeden en aan de commissie € 25,– behandelingskosten zal voldoen.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Energie en Water op 27 oktober 2006.