Terug vordering NS Geld terug bij vertraging””

De Geschillencommissie




Commissie: Openbaar Vervoer    Categorie: Prijs en betaling    Jaartal: 2015
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 89731

De uitspraak:

Onderwerp van het geschil

Het geschil betreft de vraag of eventueel ten onrechte betaalde GTBV vergoeding moeten worden terugbetaald.

De consument heeft een bedrag van € 1.708,– niet betaald en bij de commissie gedeponeerd.

De consument heeft op 24 juli 2014 de klacht voorgelegd aan de ondernemer.

Standpunt van de consument

Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt. Alleen de GTBV-claims die betrekking hadden op vertragingen op dagen dat geplande werkzaamheden plaatsvinden, dienen te worden terugbetaald.

De consument verlangt verlaging van het terug te betalen bedrag.

Standpunt van de ondernemer

Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.

Bij het nagaan van de GTBV-claims zijn veel onregelmatigheden ontdekt. Op basis van art 12 lid 3 van het reglement “Geld terug bij vertraging” is het toegestaan een “gefixeerd bedrag te vorderen op grond van onverschuldigde betaling, gebaseerd op een percentage van het totale, in het kader van deze regeling uitbetaalde bedrag, vermeerderd met gemaakte onderzoekskosten en/of eventuele administratiekosten…”.

Ter zitting heeft de ondernemer verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd. De vordering is beperkt tot een percentage van de uitbetaalde GTBV-vergoedingen over een periode van niet meer dan drie jaar.

Beoordeling van het geschil

De commissie heeft het volgende overwogen.

Er kan als vaststaand van worden uitgegaan dat de consument in de relevante periode in het bezit was van een jaarkaart en dat hij over een lange periode veel vergoedingen heeft geclaimd krachtens genoemde GTBV regeling, die als regel ook aan hem zijn uitbetaald. In of omstreeks 2014 heeft [naam ondernemer] een nader onderzoek ingesteld. Daarbij zijn claims in de periode 2011-2013 beoordeeld, door middel van een steekproef. Van de daarbij geselecteerde 54 claims zijn er 12 juist gebleken, 18 onjuist omdat er geclaimd was voor vertraging in geval van geplande werkzaamheden, en 24 onjuist om andere redenen. Naar aanleiding hiervan heeft de ondernemer de consument uitgenodigd waarbij hij in de gelegenheid is geweest een reactie te geven. Inderdaad heeft een gesprek plaatsgevonden met de consument waarbij overeenstemming bestond over terugbetaling door de consument van € 1.708; er zou nog één geval worden uitgezocht. Dit is gedaan doch dat had geen betekenis voor de kwestie van de onjuiste claims. Niettemin heeft de consument de toegezonden verklaring omtrent deze terugbetaling niet ondertekend en teruggezonden. Het bedrag van € 1.708,– is de resultante van een berekening, verkregen doordat een percentage van de onjuiste claims (70%) is toegepast op het totaal bedrag van de claims over de betreffende drie jaren.

Op de eerste plaats klaagt de consument over het feit dat eerste jarenlang zonder commentaar is uitbetaald en dat er nu zo laat nog wordt teruggevorderd. De Commissie passeert deze stelling. Het gaat om een relatief groot aantal claims, waarvan de consument in geen enkel geval – ook niet in bij voorbeeld 2013 – gesteld of aannemelijk heeft gemaakt dat een bewering van de ondernemer niet juist was. Met de ondernemer is de Commissie van oordeel dat de goede trouw van de reiziger als uitgangspunt wordt genomen, hetgeen de redelijk prompte afdoening en betaling verklaart.

Daaraan kunnen de reizigers niet de verwachting ontlenen dat er niet op kan worden teruggekomen, als bij controle blijkt van structureel verkeerd gebruik. Verder is niet van belang of de consument al dan niet zou hebben gefraudeerd; het gaat hier slechts om de vraag of sprake is geweest van onjuiste claims.

De consument stelt dat alleen de claims met betrekking tot die bij geplande werkzaamheden, door hem zullen worden terugbetaald. Ook deze stelling moet worden verworpen omdat niet valt in te zien waarom dat niet ook bij anderszins onjuiste claims zou moeten gebeuren.

De consument klaagt er verder over dat hij tegenbewijs moet leveren tegen van [naam ondernemer 2] komstige gegevens en dat hij zich met de rug tegen de muur geplaatst voelt. Ook dit verweer moet worden verworpen omdat van de consument op de eerste plaats moet worden verwacht dat alle claims juist zijn – en het staat vast dat onjuiste claims zijn ingediend – en op de tweede plaats dat de consument in geen enkel geval feiten en omstandigheden heeft gesteld die zouden kunnen doen twijfelen aan de gegevens van [naam ondernemer 2].

Tenslotte stelt de consument dat de ondernemer een soort alarm had moeten inbouwen dat veel eerder de consument zou waarschuwen voor verkeerde claims. Ook hieraan moet worden voorbijgegaan omdat het primair op de weg van de reiziger ligt om alleen te claimen bij werkelijk opgetreden vertragingen die binnen de gestelde grenzen en voorwaarden vielen. Hij stelt niet dat te hebben gedaan; dan gaat het te ver van de ondernemer te verwachten allerhande maatregelen te nemen ter bescherming van degene die (bewust) verkeerde claims indient.

Daargelaten de vraag of hetgeen in art 12 onder 3 is bepaald onder alle omstandigheden tot gevolg kan hebben dat claims als die van de ondernemer in het onderhavige geval toewijsbaar zullen zijn, is in elk geval van belang of de gehanteerde systematiek, gebaseerd op statistische gegevens, de toets der kritiek steeds zal kunnen doorstaan. Het ligt op de weg van de ondernemer in voorkomende gevallen, anders dan hier is gedaan, precies aan te geven welke steekproef is genomen en of en in hoeverre deze voldoen aan algemeen aanvaarde wetenschappelijke statistische normen. In het onderhavige geval kan dit de consument niet baten omdat op de eerste plaats de gelegenheid is gegeven om een reactie te geven in een gesprek, dat ongeveer een uur heeft geduurd. Daarbij is niets naar voren gekomen dat zou kunnen wijzen op de noodzaak een andere rekensystematiek toe te passen. Bovendien is daarbij aan de consument aangeboden om 100% van de claims na te kijken, welk aanbod de consument heeft laten passeren.

Onder die omstandigheden is de Commissie van oordeel dat met het terugvorderen van 70% van het claimbedrag over de bewuste periode de grenzen van het redelijke niet zijn overschreden.

Dat betekent dat de klacht ongegrond is en dat het desbetreffende in depot gestorte bedrag aan de ondernemer ter beschikking gesteld behoort te worden.

Derhalve kan als volgt worden beslist.

Beslissing

Het door de consument verlangde wordt afgewezen.

Met in achtneming van het bovenstaande wordt het depotbedrag ad € 1.708,– aan de ondernemer ter beschikking gesteld.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Openbaar Vervoer op 17 december 2014.