
Commissie: Advocatuur Zakelijk
Categorie: Kosten
Jaartal: 2013
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
ADV11-0129
De uitspraak:
Bevoegdheid arbiters en plaats van arbitrage
De bevoegdheid van de arbiters berust op een overeenkomst tot arbitrage, zoals vervat in het door partijen getekende Intakeformulier/opdrachtbevestiging Bedrijven d.d. 24 februari 2010 waarbij partijen zich voor de beslechting van alle geschillen ontstaan naar aanleiding van de totstandkoming en/of uitvoering van de dienstverlening, inclusief alle declaratiegeschillen, onderwerpen aan arbitrage door de Geschillencommissie Advocatuur (hierna te noemen: de commissie). Aldus is voldaan aan de eis van artikel 1021 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Partijen zijn tevens overeengekomen dat alle geschillen – zoals hiervoor omschreven – zullen worden beslecht overeenkomstig het Reglement Geschillencommissie Advocatuur (hierna te noemen: het Reglement). De bevoegdheid van ondergetekenden om het geschil tussen partijen als arbiters te beslechten is gezien het vorenstaande gegeven. Zij dienen gelet op het bepaalde in artikel 31 van het Reglement te beslissen als goede mannen naar billijkheid, waarbij zij met in achtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteren dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat. Standpunt eiseres Eiseres wenst de declaraties, die verweerster ondanks dat daarover met haar is gesproken, niet (volledig) heeft voldaan, ter incasso aan de commissie voor te leggen. [De advocaat] heeft daartoe gesteld dat hij aan [de cliënte] rechtsbijstand heeft verleend in een civielrechtelijk geschil. De advocaat heeft de cliënte voor de verrichte werkzaamheden facturen gestuurd, waarna een bedrag van € 2.054,07 in hoofdsom onbetaald is gebleven. De advocaat verzoekt de commissie de cliënte te veroordelen tot betaling van dat bedrag, vermeerderd met € 45,88 aan tot 31 augustus 2011 vervallen rente en € 300,– aan buitengerechtelijke kosten, in totaal € 2.399,95, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover te rekenen vanaf 31 augustus 2011 tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van de cliënte in de kosten van de arbitrage, en de klacht van de cliënte af te wijzen. Voor het standpunt van de advocaat verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt van de advocaat op het volgende neer. Omdat de wederpartij van de cliënte de met de cliënte gemaakte afspraken weigerde na te komen, heeft de advocaat in opdracht van de cliënte werkzaamheden verricht in verband met een aanhangig te maken kort geding. De mondelinge behandeling van het kort geding is echter niet doorgegaan, omdat de wettelijke termijn tussen het uitbrengen van de kortgedingdagvaarding en de datum van de mondelinge behandeling niet in acht is genomen, waarbij [de postverzorger] een rol heeft gespeeld. De wederpartij is vervolgens, voordat de mondelinge behandeling van het kort geding op een later tijdstip alsnog heeft kunnen plaatsvinden, de regeling wèl nagekomen. De cliënte weigert echter de advocaat te betalen voor de werkzaamheden die in verband met het aanhangig maken van het kort geding zijn verricht, ook voor de werkzaamheden met betrekking tot het opstellen van de dagvaarding. De advocaat heeft de kosten verband houdende met het uitbrengen van de dagvaarding ad € 91,– gecrediteerd. De advocaat betwist dat de advocaat, althans een kantoorgenoot, tegen de wens van de cliënte in over een aantal zaken is blijven communiceren en sommeren. Het was de wederpartij die over haar in eigendom toebehorende roerende zaken bleef communiceren. Hoewel bij het uitbrengen van de dagvaarding de wettelijk termijn niet in acht is genomen, zodat de zitting op de in de dagvaarding genoemde datum niet heeft kunnen plaatsvinden, was het uitbrengen van de dagvaarding effectief. De wederpartij van de cliënte zou immers zonder dat de dagvaarding was uitgebracht, de afspraken niet zijn nagekomen. Standpunt verweerster Voor het standpunt van de cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt de klacht van de cliënte op het volgende neer. De advocaat heeft veel werk verzet bij een moeizaam verlopen aandelentransactie met de wederpartij. De advocaat is voor die werkzaamheden betaald. Nadat alle akten waren ondertekend, weigerde de wederpartij echter de kentekens van de voertuigen waarvan de overdracht onderdeel van de transactie was, aan de cliënte over te dragen. De advocaat heeft toen de werkzaamheden die nodig waren om de wederpartij zijn verplichtingen te laten nakomen, overgedragen aan [zijn kantoorgenoot]. Die werkzaamheden hebben vervolgens zo lang geduurd, dat de auto’s niet meer konden worden gebruikt; de APK’s waren inmiddels verlopen en er was geen wegenbelasting meer betaald. In plaats van de zaak middels dagvaarding te bespoedigen, bleef de advocaat, althans zijn kantoorgenoot, de wederpartij mails en brieven sturen. Nadat uiteindelijk op aandringen van de cliënte, de wederpartij was gedagvaard, bleek de dagvaarding te laat te zijn uitgebracht. Dat bij het te laat uitbrengen van de dagvaarding [de postbezorger] mogelijk een rol heeft gespeeld, is voor de cliënte in het geheel niet interessant. Het kantoor van de advocaat heeft de opdracht aanvaard en dat behoort voor de juiste uitvoering zorg te dragen. Dat de wederpartij tenslotte aan de overeengekomen regeling heeft voldaan, is dankzij van de zijde van de cliënte op de wederpartij uitgeoefende druk tot stand gekomen en niet het gevolg van het – niet op tijd – uitbrengen van de dagvaarding. De cliënte is dan ook niet bereid de kosten voor het aanhangig maken van het kort geding te voldoen. De cliënte verzoekt ter oplossing van het geschil dat de advocaat coulance zal betonen door creditering van het gevorderde bedrag. Zij verzoekt de commissie als vergoeding voor de door haar geleden schade, de advocaat te veroordelen tot betaling van een in redelijkheid en billijkheid vast te stellen vergoeding. Behandeling van het geschil Op 4 januari 2012 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ten overstaan van de arbiters. De cliënte heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid ter zitting haar standpunt nader toe te lichten, vertegenwoordigd door [de directeur/groot aandeelhouder van cliënte]. De advocaat is niet ter zitting verschenen. Beoordeling van het geschil De commissie beslist naar redelijkheid en billijkheid met inachtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst, waarbij zij als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteert dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwaam en redelijk handelende advocaat. De door de cliënte geuite klachten hebben betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening door de advocaat. Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie ten aanzien daarvan het volgende: Vaststaat dat de cliënte het intakeformulier/de opdrachtbevestiging heeft getekend met betrekking tot de dienstverlening van de advocaat inzake een aandelentransactie. Nadat tussen de cliënte en de wederpartij van de cliënte afspraken waren gemaakt en de wederpartij de kentekens van de voertuigen weigerde over te dragen, welke overdracht onderdeel was van de tot stand gekomen regeling, heeft de cliënte de advocaat opgedragen tegen de wederpartij een kort geding aanhangig te maken. De advocaat, althans [zijn kantoorgenoot], heeft vervolgens ten behoeve van de cliënte werkzaamheden verricht met betrekking tot het aanhangig te maken kort geding, waaronder het opstellen en laten uitbrengen van de dagvaarding, en de cliënte zijn factuur met betrekking tot die werkzaamheden gestuurd. Na het uitbrengen van de dagvaarding zijn de kentekens aan de cliënte overgedragen. De cliënte gaat er vanuit dat de overdracht van de kentekens het gevolg is van door haar of namens haar op de wederpartij uitgeoefende druk. Het komt de commissie echter onaannemelijk voor dat deze bemoeienis tot het genoemde resultaat zou hebben geleid, zonder dat de wederpartij middels de kortgedingdagvaarding van de vordering van de cliënte en de gronden waarop deze vordering was gebaseerd, in kennis was gesteld. Naar het oordeel van de commissie is er een oorzakelijk verband tussen de werkzaamheden voor het aanhangig maken van het kort geding inclusief het uitbrengen van de dagvaarding en de kennisneming daarvan door de wederpartij en de uiteindelijke bereidheid van de wederpartij zich aan de gemaakte afspraken te houden. De commissie is van oordeel dat, gelet op de uiteindelijke nakoming van de afspraak tot overlegging van de kentekens, de werkzaamheden van de advocaat tot een alleszins redelijke uitkomst voor de cliënte hebben geleid. Dat de wederpartij heeft nagelaten de voertuigen tijdig APK te laten keuren en de acceptgiro’s van de belastingdienst niet aan de cliënte heeft doorgestuurd, is de advocaat niet met recht tegen te werpen. Tussen de dienstverlening van de advocaat en deze nalatigheden aan de zijde van de wederpartij bestaat naar het oordeel van de commissie geen noodzakelijk verband. Dat de advocaat, alvorens tot dagvaarden over te gaan, de wederpartij eerst heeft geprobeerd te overreden tot nakoming in der minne, is een gebruikelijke wijze van dienstverlening zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat, die ook ten behoeve van zijn cliënte het kostenaspect van een kortgedingprocedure in het oog dient te houden. Op grond van het hiervoor overwogene is de commissie daarom van oordeel dat niet aannemelijk is dat de cliënte door tekortschieten in de kwaliteit van de dienstverlening door de advocaat, schade heeft geleden. Aangezien de commissie niet is gebleken dat de hoogte of de omvang van de declaratie met betrekking tot het aanhangig maken van het kort geding, gelet op de verrichte werkzaamheden, bovenmatig of buitenproportioneel kan worden geacht, is het gevorderde bedrag in hoofdsom dan ook in beginsel toewijsbaar. Naar het oordeel van de commissie kan de advocaat echter wel enig verwijt worden gemaakt ten aanzien van het te laat uitbrengen van de kortgedingdagvaarding, waarvan de slotsom moet zijn, dat de advocaat de termijn van dagvaarden in kort geding onvoldoende in het oog heeft gehouden. De cliënte, althans haar directeur, is daardoor in de veronderstelling kunnen geraken dat het niet in acht nemen van de wettelijke termijn niet zou kunnen worden hersteld, althans dat het niet in acht nemen van de wettelijke termijn – ook uiteindelijk – voor haar zaak nadelig zou kunnen zijn en zich daardoor genoodzaakt heeft gezien op de wederpartij druk uit te (doen) oefenen. De commissie ziet daarin grond om de hoogte van het toe te wijzen bedrag te matigen tot € 1.500,– in hoofdsom, inclusief BTW en kantoorkosten. De commissie acht de cliënte met deze matiging van het toe te wijzen bedrag voldoende gecompenseerd. De commissie zal dan ook niet overgaan tot het vaststellen van een schadevergoeding, zoals verzocht door de cliënte, waarbij wordt overwogen dat deze niet voldoende is onderbouwd en de cliënte ter zitting niet in staat bleek te zijn de gestelde schade te kwantificeren. De cliënte zal het genoemde bedrag van € 1.500,– aan de advocaat moeten betalen, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 31 augustus 2011 tot aan die der algehele voldoening. Nu het hier twee partijen betreft, handelende in de uitoefening van een bedrijf of beroep, dan wel een vennootschap, is de wettelijke handelsrente in de zin van artikel 6:119a BW toewijsbaar. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zijn toewijsbaar toe een bedrag van € 125,–. Het daarboven gevorderde komt de commissie bovenmatig voor. Nu partijen ieder voor een deel in het ongelijk zijn gesteld, zullen de arbitragekosten op grond van artikel 36 van het Reglement van de commissie over partijen worden verdeeld in die zin dat elke partij voor een gelijk deel dient bij te dragen in de arbitragekosten. De advocaat heeft een bedrag voldaan ter zake arbitragekosten, die totaal worden vastgesteld op € 238,– van het door de Stichting Geschillencommissie voor Beroep en Bedrijf (SGB) vastgestelde bedrag aan honorarium en verschotten van de arbiters. Gelet op de beslissing wordt de advocaat geacht de arbitragekosten bij wijze van voorschotbetaling mede namens de cliënte te hebben voldaan. De commissie bepaalt voorts dat het bedrag dat de advocaat ter zake van de arbitragekosten heeft voldaan in zijn geheel komt te vervallen aan de commissie en veroordeelt de cliënte tot betaling van de helft van deze kosten aan de advocaat. De commissie zal de cliënte derhalve ook veroordelen tot betaling aan de advocaat van een bedrag van € 119,–. Hetgeen partijen ieder voor zich verder nog naar voren hebben gebracht behoeft naar het oordeel van de commissie geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden. Derhalve wordt als volgt beslist. Beslissing De commissie: veroordeelt de cliënte om aan de advocaat te voldoen een bedrag van € 1.500,– inclusief BTW en kantoorkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119a BW over dat bedrag vanaf 31 augustus 2011 tot de dag der algehele voldoening; veroordeelt de cliënte om aan de advocaat te voldoen een bedrag van € 125,– ter zake van buitengerechtelijke incassokosten; veroordeelt de cliënte om aan de advocaat te voldoen de helft van de kosten van deze arbitrage, derhalve een bedrag van € 119,– aan honorarium en verschotten van de arbiters; wijst het meer of anders verzochte af. Dit arbitraal vonnis is gewezen te Utrecht op 25 augustus 2011 door de Geschillencommissie Advocatuur.