Variabele facturen tijdens coronasluiting mogen niet hoger zijn dan het gemiddelde van daarvoor

  • Home >>
  • Kinderopvang >>
De Geschillencommissie




Commissie: Kinderopvang    Categorie: Kosten    Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: gegrond   Referentiecode: 129435/143432

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

Toen de kinderopvang vanwege corona dichtging, heeft de overheid gevraagd aan ouders om de facturen door te betalen. De consument heeft een opvangcontract waarbij het maandelijkse factuurbedrag sterk wisselt. De facturen die de consument tijdens de coronasluiting kreeg waarin structureel hoger dan haar gewoonlijke facturen en de tegemoetkoming van de overheid was ook niet voldoende om dit te dekken. De consument heeft meerdere keren geprobeerd om tot een oplossing te komen met de ondernemer, maar dat is niet gelukt. De ondernemer stelt dat de facturen zijn opgesteld volgens de richtlijnen van de overheid. De consument heeft voor de coronasluiting optimaal gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de kinderen af te melden voor bepaalde dagdelen en daarom zijn de facturen voor de sluiting lager uitgevallen. De commissie oordeelt dat de variabele facturen tijdens de sluiting niet hoger mogen liggen dan het gemiddelde dat de consument daarvoor betaalde. De klacht is gegrond.

Volledige uitspraak

Onderwerp van het geschil
De consument heeft de klacht voorgelegd aan de ondernemer.

Het geschil betreft doorbetaling van de facturen voor de opvang gedurende de Corona-lockdowns.

De consument heeft een bedrag van € 989,64 niet betaald en bij de commissie gedeponeerd.

Standpunt van de consument
Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

In het voorjaar van 2020 ging de kinderopvang dicht. De overheid verzocht alle ouders om de facturen door te blijven betalen. Dat heeft de consument gedaan, ondanks dat zij meerdere keren te kennen heeft gegeven dat zij de facturen te hoog vond. De consument heeft een contract waarin is overeengekomen dat zij de werkelijk afgenomen uren betaalt, wat resulteert in een maandelijks fluctuerend factuurbedrag.
De facturen tijdens de coronasluiting waren substantieel hoger dan in de maanden daarvoor.
De tegemoetkoming van de overheid was dan ook niet toereikend om de facturen van de ondernemer te voldoen. Van de belofte dat alles achteraf vergoed wordt door de overheid en de ondernemer kwam niets terecht. Daarop besloot de consument bij de tweede coronasluiting de eerste factuur niet te betalen. Opnieuw heeft zij gevraagd om een oplossing voor het geschil, want de (Corona)rekening – en zeker niet een hogere dan voorheen gebruikelijk was – mag niet alleen bij de ouders neergelegd worden. Daarom heeft de consument een naar haar mening redelijk voorstel tot een oplossing aangedragen, maar helaas tevergeefs. De ondernemer draagt als argument voor de hoge facturen aan dat de dagen die aan de consument worden berekend de opvangdagen zijn die de consument bij de ondernemer heeft aangevraagd als te reserveren voor de opvang van de kinderen. Normaal gesproken is het altijd mogelijk om opvanguren af te melden, tijdens corona mocht dat niet meer. De consument vindt het niet meer dan redelijk om bij het factureren rekening te houden met regels die normaal gesproken gelden. Immers, zonder corona zou de consument ook dagen afgemeld kunnen hebben. Factureren op basis van maandgemiddelden lost dit probleem op. Het was tevens het advies van de rijksoverheid om in geval van flexibele opvang te factureren op basis van maandgemiddelden. Overigens heeft de ondernemer op de allereerste ‘corona-factuur’ wel genoteerd dat het om een maandgemiddelde ging. Helaas was het slechts een omschrijving en geen daadwerkelijk maandgemiddelde. Op latere facturen kwam deze term niet meer terug. In de correspondentie zegt de ondernemer dat hij de consument is tegemoetgekomen door het crediteren van de vakantie-opvanguren vanaf 1 mei. De consument meent dat de ondernemer deze uren überhaupt niet hadden mogen factureren. Het was nooit de bedoeling dat de kinderen van de consument in de meivakantie 2020 naar de opvang zouden gaan. De ondernemer had kunnen weten dat de kinderen niet in de vakantie zouden komen: de laatste vakantieopvang was een enkele dag in de zomervakantie van 2019. Dat de kinderen nog in het planningsysteem stonden, waar de consument ze niet meer voor mocht afmelden, is geen reden om een factuur te sturen.

Standpunt van de ondernemer
Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Van 16 maart tot en met 10 mei 2020 is vanuit de rijksoverheid besloten de kinderopvang en gastouderopvang te sluiten wegens de Covid-19 crisis. De BSO is in die periode gesloten geweest tot 7 juni 2020. De overheid heeft daarbij de kindercentra verzocht om door te factureren en de ouders verzocht om door te betalen. Compensatie voor de eigen bijdrage over genoemde periode aan de ouders is medio juli 2020 aan de ouders uitgekeerd door de SVB. Het verschil waar het hier om gaat ten opzichte van het ingehouden bedrag betreft € 432,61. De consument wijt dit verschil aan de manier van factureren door de ondernemer. De ondernemer heeft contact gezocht met het Klachtenloket, om zich te verzekeren dat er binnen de geldende richtlijnen van de rijksoverheid is gefactureerd. Voor het “werkelijke uren”-contract, waarvan in deze casus sprake is, is de conclusie dat binnen de geldende richtlijnen van de rijksoverheid is gefactureerd. Het ingehouden bedrag ad € 989,54 betreffende factuur 2021.00138 is in feite een te hoog ingehouden bedrag door de consument. De consument heeft gekozen voor een contract met “werkelijke uren” waarbij een aantal dagdelen opvang worden vastgelegd voor de ouder. Voor de vastgelegde dagdelen is de consument ervan verzekerd in ieder geval op die tijdstippen aanspraak te kunnen maken op opvang voor de kinderen. Het “werkelijke uren”-contract houdt tevens in dat de werkelijk afgenomen uren worden gefactureerd. De consument heeft hiervan maximaal gebruik gemaakt, door in eerdere maanden de kinderen voor bepaalde dagdelen af te melden. Hierdoor zijn de facturen in eerdere maanden lager uitgevallen.

Daarnaast is diverse malen door de ondernemer geadviseerd aan de consument om dit geschil met de SVB op te lossen. Het is nooit de intentie of bedoeling geweest van de ondernemer om ouders te benadelen met de gekozen werkwijze. De ondernemer betreurt het dat de consument altijd maximale flexibele opvang heeft genoten bij de ondernemer, zowel in de aanmelding als afmelding van opvang voor de kinderen, en nu de ondernemer op deze manier in een kwaad daglicht stelt. Daarnaast is de ondernemer de ouder reeds tegemoet gekomen door de vakantie-uren (welke conform contract waren gefactureerd in de Corona-periode) te crediteren. Dit is een zeer uitzonderlijke beslissing geweest.
Voorts vermeldt de ondernemer dat er geen enkele andere ouder is geweest die een dergelijke discussie is begonnen. De ondernemer is een stichting (zonder winstoogmerk), waarbij veel werk wordt verricht door vrijwilligers en ouders. Hierdoor is het mogelijk om tegen relatief lage tarieven maximale kinderopvang aan te bieden. Corona is ook aan de ondernemer niet voorbij gegaan, er zijn extra noodzakelijke voorzieningen getroffen om aan alle maatregelen te kunnen voldoen. Tevens is de ondernemer geconfronteerd met hogere kosten, zoals het organiseren van noodopvang, aanschaf beschermingsmiddelen, schoonmaakkosten/ preventiemaatregelen, hogere personeelskosten, extra communicatie en het verwerken van GGD-updates.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting het volgende overwogen.

De commissie merkt terzake doorbetaling van de kinderopvang gedurende de coronasluiting in zijn algemeenheid het volgende op.

De overheid en de brancheorganisaties kinderopvang hebben de ouders die van de reguliere kinderopvang gebruik maakten, met klem gevraagd de kinderopvangvergoeding te blijven betalen ook al stonden daar in verband met corona geen geleverde diensten tegenover. Tevens is daarbij te kennen gegeven dat daardoor het recht op kinderopvangtoeslag bleef bestaan en dat de ouders voor die betalingen gecompenseerd zouden worden. Met de doorbetaling zou de kinderopvangsector in staat blijven goede noodopvang te verzorgen voor ouders met een cruciaal beroep en zou binnen de kinderopvang vele bedrijfsbeëindigingen kunnen worden voorkomen met alle gevolgen voor continuïteit van de kinderopvang na de coronacrisis.
Dit zijn naar het oordeel van de commissie maatschappelijke belangen die zwaar dienen te wegen, te meer nu doorbetalende ouders daarvoor door de overheid zouden worden gecompenseerd. Dit gezegd hebbende, merkt de commissie voorts op dat de consument zelf ook heeft medegedeeld alleszins bereid te zijn (een deel van) de kosten te voldoen. Zij is echter van mening dat de – variabele – facturen gedurende de maanden dat de kinderopvang gesloten is niet hoger mogen liggen dan het gemiddelde van de facturen die de consument daaraan voorafgaand betaalde.

De commissie is met de consument van oordeel dat de ondernemer over de maanden dat de opvang gesloten was, niet zonder meer het volledige aantal dagen dat de consument volgens contract kon afnemen bij de ondernemer in rekening mocht brengen. Nu de consument een flexibel contract heeft bij de ondernemer, waarbij het haar vrijstond naar believen dagen (kort van tevoren) af te melden, diende de ondernemer bij de berekening van de kosten tijdens de lockdown uit te gaan van een maandgemiddelde, af te leiden uit de maanden voorafgaand aan de lockdown. De consument heeft aan de ondernemer het voorstel gedaan de kosten van de opvang in de periode 16 maart tot 10 mei 2020 te berekenen aan de hand van de facturen over de periode 1 januari tot 16 maart 2020. Over de periode 16 maart – 10 mei 2020 is aan de consument in rekening gebracht € 2.205,91. Met toepassing van de corona-richtlijn, waarbij facturen tijdens de corona-sluiting worden gebaseerd op een gemiddelde van de voorliggende facturen, zou een bedrag van € 1.773.30 in rekening gebracht mogen worden. De consument heeft voorgesteld het verschil tussen deze twee bedragen, te weten € 432,61 in mindering te brengen op de openstaande factuur van januari 2021 ten bedrage van € 989,64, welk bedrag bij de commissie in depot is gestort.
De ondernemer heeft dit voorstel van de hand gewezen.

De commissie is van oordeel dat het door de consument gedane voorstel recht doet aan de tussen partijen bestaande overeenkomst en de richtlijn rond facturering flexibele uren tijdens de corona-sluiting. Het had op de weg van de ondernemer gelegen deze regels toe te passen. De commissie verklaart de klacht gelet op het bovenstaande gegrond en wijst het voorstel van de consument toe.

Nu de klacht gegrond wordt bevonden zal de commissie, conform het reglement, tevens bepalen dat de ondernemer aan de consument het door haar betaalde klachtengeld dient te vergoeden.

Na afloop van de zitting heeft de voorzitter partijen in de gelegenheid gesteld nog nader overleg te hebben. Indien alsnog tot een vergelijk gekomen zou worden, kon dit binnen twee weken na afloop van de zitting aan de commissie worden medegedeeld, waarna de commissie zich zou onthouden van het doen van een uitspraak. Nu de commissie niet meer heeft vernomen van partijen gaat zij ervan uit dat geen overeenstemming is bereikt en zal de commissie als volgt beslissen.

Beslissing
De commissie:

– verklaart de klacht gegrond;
– bepaalt dat het in de depot gestorte bedrag als volgt tussen partijen wordt verdeeld:
€ 557,03 wordt aan de ondernemer betaald en het restant van € 432,61 wordt aan de consument betaald;
– bepaalt dat de ondernemer aan de consument een bedrag van € 25,– terzake het klachtengeld betaalt binnen twee weken na verzenddatum van dit bindend advies.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Kinderopvang, bestaande uit mevrouw mr. dr. E. Venekatte, voorzitter, De heer drs. T. Blom MPA, mevrouw mr. E.E. Aberson, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. M. Gardenier, secretaris, op 22 maart 2022.