Verhoging jaargeld geen aanmerkelijke prijsverhoging. Ondernemer is bij jaarlijkse prijsverhoging niet gehouden om de consumenten prijs index (cpi) te volgen.

  • Home >>
  • Recreatie >>
De Geschillencommissie




Commissie: Recreatie    Categorie: Kosten    Jaartal: 2016
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 89467

De uitspraak:

Onderwerp van het geschil

Het geschil vloeit voort uit de huur van een seizoen standplaats voor het chalet van de consument.

De consument heeft een bedrag van € 70,– niet betaald en bij de commissie gedeponeerd.

De consument heeft op 28 december 2012 de klacht voorgelegd aan de ondernemer.

Standpunt van de consument

Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.

We huren sinds 2009 een standplaats op de camping van de ondernemer. Sinds 2009 is het jaargeld  met meer dan 15% verhoogd, de persoonsbijdrage ook met meer dan 15% en het parkeergeld is met meer dan 18% verhoogd. Die percentages liggen ruim boven de consumenten prijs index (cpi).
Op grond van artikel 4, vijfde lid, van de RECRON-voorwaarden voor vaste plaatsen dient de ondernemer drie maanden voor het einde van de overeenkomst het jaargeld voor het aankomende jaar bekend te maken. Op grond van het bepaalde in artikel 4, zesde lid, van de RECRON-voorwaarden voor vaste plaatsen, dient de ondernemer bij een aanmerkelijke verhoging dit achttien maanden voor de ingangsdatum globaal gemotiveerd mede te delen. De ondernemer houdt zich niet aan deze regels.

De consument verlangt dat de ondernemer jaarlijks het jaargeld indexeert op basis van de cpi. Indien daarvan om moverende redenen wordt afgeweken, dient de ondernemer dit tijdig te communiceren.
 
Standpunt van de ondernemer

Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.

We zijn sinds 2008 aan het renoveren. Omdat we de laatste jaren veel geld hebben geïnvesteerd, bijvoorbeeld door aanpassing van diverse voorzieningen ter verkrijging van een groen label (milieu norm Green Key), ligt de jaarlijkse verhoging boven de cpi. In 2014 hebben we de verhoogde indexering niet toegepast op de tarieven van de chaletplaatsen maar gelijk gehouden met de kleinere plaatsen.

Beoordeling van het geschil

De commissie heeft het volgende overwogen.

Ter zitting heeft de commissie aangegeven dat, nu de camping van de ondernemer zes maanden per jaar is geopend, op de tussen partijen gesloten overeenkomst de RECRON-voorwaarden voor seizoenplaatsen van toepassing zijn. Die voorwaarden bevatten geen bepaling vergelijkbaar met artikel 4, vijfde en zesde lid van de RECRON-voorwaarden voor vaste plaatsen, waarop de consument zijn klachten baseert.

Na de zitting is de commissie gebleken dat, omdat de consument een chalet op de plaats heeft staan, op de overeenkomst de RECRON-voorwaarden voor vaste plaatsen van toepassing zijn. De uiteindelijke beoordeling van het geschil wordt hierdoor niet anders. Daartoe is het volgende van belang.

In artikel 4, vijfde lid, van de RECRON-voorwaarden voor vaste plaatsen wordt bepaald dat de ondernemer drie maanden voor het einde van het overeenkomstjaar aan de recreant schriftelijk of elektronisch bekend maakt wat het jaargeld voor het komende overeenkomstjaar is.

In de brief van 7 januari 2013 heeft de ondernemer aangegeven voor het jaar 2014 de tariefsverhoging per september bij de eindafrekening bekend te zullen maken en daarbij rekening te houden met de klacht van de consument. Voor zover dit in de jaren voor 2014 niet is gebeurd, heeft de consument niet gesteld noch is de commissie gebleken dat de consument hierdoor in zijn belangen is geschaad. De klacht is in zoverre ongegrond.

In artikel 4, zesde lid, van de RECRON-voorwaarden voor vaste plaatsen is bepaald dat de ondernemer het recht heeft eenmaal per overeenkomstjaar het jaargeld te verhogen. De ondernemer kan de prijs slechts aanmerkelijk verhogen indien hij dit ten minste achttien maanden voor de ingangsdatum globaal gemotiveerd aan de recreant heeft meegedeeld.

Volgens de vaste lijn van de commissie is van een aanmerkelijke verhoging sprake indien de verhoging meer dan 10% van het jaargeld bedraagt. Vast staat dat hiervan in het onderhavige geval geen sprake is. De klacht is ook in zoverre ongegrond.

Ten slotte overweegt de commissie dat de ondernemer bij de jaarlijkse verhoging niet gehouden is de zogenaamde cpi te volgen. De ondernemer heeft zich voorts gemotiveerd op het standpunt gesteld waarom van de cpi is afgeweken en de jaarlijkse verhoging daarboven ligt.

Nu de klachten ongegrond zijn en het door de consument verlangde afgewezen wordt, dient het door hem in depot gestorte bedrag aan de ondernemer betaald te worden.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing

Het door de consument verlangde wordt afgewezen.

Met in achtneming van het bovenstaande wordt het depotbedrag als volgt verrekend:

Het in depot gestorte bedrag van € 70,– dient aan de ondernemer betaald te worden.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Recreatie op 18 december 2014.