
Commissie: Verhuizen
Categorie: Prijs
Jaartal: 2013
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
VER03-0056
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Het geschil vloeit voort uit een op 26 maart 2002 tussen partijen totstandgekomen overeenkomst. De ondernemer heeft zich daarbij verplicht tot het uitvoeren van een internationale verhuizing van een inboedel tegen de daarvoor door de consument te betalen prijs van € 9.345,35. Het uitvoeren van de verhuizing van de goederen vond plaats op 23/24 oktober 2002. De consument heeft op 23 oktober 2002 de klacht voorgelegd aan de ondernemer. Standpunt van de consument Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt. Na opname van de inboedel, waarbij deze op een volume van 55 m3 is geschat, werd ons door de ondernemer een offerte voor de verhuizing naar [het buitenland] gedaan voor de prijs van € 9.355,35. Die offerte heb ik geaccepteerd. Aangeboden werd een container van 65 m3 inhoud (40 ft) zodat er nog enige ruimte was. Daarom had de ondernemer er in september 2002 geen bezwaar tegen nog 5 m3 extra mee te nemen. Na het inpakken bleek dat er 18 m³ meer goederen dan een volle container te verhuizen waren, dus een misschatting van 28 kubieke meter. Dat deed de betrokken medewerker wel vaker, aldus de verhuizers. Schiften was toen niet meer mogelijk en ik vond bovendien “offerte is offerte”. Op advies van de voorman heb ik contact opgenomen met de ondernemer om te horen hoe het zou gaan met het grotere volume. Op 26 oktober 2002 werd schriftelijk een bijbetaling gevraagd van € 4.030,– voor de extra 18 kubieke meter. Na diverse mislukte pogingen om met de ondernemer tot overeenstemming te komen, heb ik uiteindelijk onder protest € 2.575,– betaald. De goederen zijn in gedeelten, het laatste op 27 maart 2003, aangekomen. Ik voel mij benadeeld, omdat een offerte blijkbaar niets voorstelt en de ondernemer ons gewoon heeft laten zitten door geen enkele keer contact met ons op te nemen. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van de consument verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd. Ik kan met zekerheid verklaren, dat sinds de taxatie geen goederen ter verhuizing zijn toegevoegd behalve de genoemde 5 kubieke meter. Dat waren geen nieuw aangeschafte goederen maar zaken die aanvankelijk niet zouden meegaan. De consument verlangt terugbetaling van het onder protest betaalde bedrag van € 2.575,–. Standpunt van de ondernemer Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt. Wij namen op ons verscheping en verhuizing van de inboedel van 55 m3 in een container van 65 m3. Wij bestrijden dat onze verhuisadviseur vaker miscalculaties maakte. In deze zaak is uiteindelijk 28 kubieke meter meer verhuisd dan was geschat, maar inboedel wil na taxatie nog wel eens “groeien”. Wij hadden er beter aan gedaan de inboedel voor de verhuizing nog eens op te meten, hetgeen overigens een hogere prijs zou hebben opgeleverd. Wij hebben wel tijdig en adequaat per e-mail gereageerd maar de consument verzuimde ons zijn juiste adres, telefoonnummer of e-mailadres op te geven. Wij menen de consument reeds voldoende te zijn tegemoetgekomen door de opslagkosten niet te berekenen, door slechts 11,5 m3 in rekening te brengen en door het voordeel van een combinatievracht geheel ten goede van de consument te brengen. Wij hebben geen enkel voordeel van verkeerd/laag aanhouden van calculatiegegevens. Wij zien geen reden voor terugbetaling van enig bedrag aan de consument. Ter zitting heeft de ondernemer verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd. Het is vrijwel onmogelijk dat de taxatie zo fout was. Er moeten meer goederen ter verhuizing zijn aangeboden dan getaxeerd. Wij hebben duidelijk gemaakt dat bijbetaald zou moeten worden door in de offerte € 453,78 op te nemen voor bijladen tot de container vol is. De instructie aan de voorman is dat het meerdere volume wordt opgeslagen waarna met de opdrachtgever overlegd wordt om een oplossing te vinden. Op de tweede dag is de container geladen; op de eerste dag werd ingepakt. Overhandigd zijn waarschijnlijk de AVVV 1993. Beoordeling van het geschil De commissie heeft het volgende overwogen. Het geschil gaat over de vraag of de ondernemer aanspraak heeft op bijbetaling van € 2.575,– wegens verhuizing van 28 m3 meer goederen dan door de ondernemer was geschat. Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt, dat partijen er van uit zijn gegaan dat de inboedel met een 40 ft. container zou kunnen worden verhuisd en verscheept, waarvoor € 9.345,35 zou worden betaald. Toen op de eerste dag van de verhuizing duidelijk werd, dat het volume meer dan 65 kubieke meter zou bedragen en dus de geplande container niet toereikend zou zijn, had het op de weg van de ondernemer gelegen nadere instructies te vragen. Noch de voorman noch de medewerker ten kantore van de ondernemer nam echter enig zinvol initiatief op de vraag van de consument hoe dat nu verder moest. Daardoor werd schiften niet meer mogelijk, maar ook bijvoorbeeld een grotere container inzetten, hetgeen slechts betrekkelijk geringe meerkosten zou opleveren, werd nagelaten. Zo kwam de consument in een dwangpositie terecht, waarin hem weinig anders overbleef dan onder protest de verlangde betaling te doen. De ondernemer acht het niet mogelijk dat de taxatie verkeerd was en de consument ontkent dat goederen aan zijn inboedel zijn toegevoegd. Of de taxatie juist is geweest dan wel of het volume “gegroeid” is, kan de commissie niet beoordelen. De ondernemer had er beter aan gedaan bij de taxatie een inboedellijst door de consument te laten ondertekenen, zodat later zou kunnen worden vastgesteld of bij de verhuizing zelf meer goederen zouden worden aangeboden dan werden getaxeerd. Naar het oordeel van de commissie moet er van worden uitgegaan dat de onderhavige verhuizing door de ondernemer is aangenomen tegen een all-in prijs als bedoeld in artikel 6 sub 1.a. van de AVVV 2000, die in deze van toepassing zijn. Deze prijs kan slechts worden verhoogd wegens meerwerk in de zin van artikel 6 sub 4 van de AVVV en daar is in dit geval geen sprake van. Er is immers niet bewezen dat de consument om het verrichten van meer dan het overeengekomen werk verzocht. Daar komt bij, dat de ondernemer als de ter zake kundige heeft nagelaten adequaat op te treden toen werd ontdekt, dat de voorziene wijze van verhuizing niet zou kunnen worden gerealiseerd. Het gaat niet aan de consument plompverloren met een meerwerknota van liefst € 4.030,– te confronteren. Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht gegrond is. Derhalve wordt als volgt beslist. Beslissing De ondernemer heeft geen aanspraak op bijbetaling van € 2.575,– boven de overeengekomen verhuisprijs van € 9.345,35 en dient het deswege van de consument ontvangen bedrag terug te betalen. Betaling dient plaats te vinden binnen een maand na de verzenddatum van dit bindend advies. Indien betaling niet tijdig plaatsvindt, betaalt de ondernemer bovendien de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de verzenddatum van het bindend advies. Bovendien dient de ondernemer overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 60,– aan de consument te vergoeden ter zake van het klachtengeld. Overeenkomstig het reglement van de commissie is de ondernemer aan de commissie als bijdrage in de behandelingskosten van het geschil een bedrag verschuldigd van € 200,–. Aldus beslist door de Geschillencommissie Verhuizen op 20 april 2004.