Commissie: Post
Categorie: Postzending - vermissing
Jaartal: 2016
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
97873
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft een door de consument via PostNL verzonden poststuk.
De consument heeft op 7 mei 2015 de klacht voorgelegd aan PostNL.
Standpunt van de consument
Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.
De consument heeft op 18 april 2015 een envelop met bankbiljetten (€ 2.000,–) aangetekend en verzekerd naar Iran gezonden. De envelop heeft de geadresseerde bereikt maar deze was leeg. PostNL wil niet overgaan tot vergoeding van de schade ondanks de verzekering. Aan de consument is door PostNL medegedeeld dat het onderzoek is gesloten omdat het verboden is bankbiljetten naar Iran te verzenden.
Vóór verzending heeft de consument bij PostNL, in [naam van de winkel] winkel in winkelcentrum [naam van het winkelcentrum], geïnformeerd naar de wijze waarop hij het geld naar Iran kon verzenden. Tevens heeft hij geïnformeerd naar een goede verzekering omdat hij er verzekerd van wilde zijn dat de envelop met geld ook zou aankomen. De betreffende medewerkster heeft de consument geadviseerd over de wijze van verzending en over de verzekerservice van PostNL. De consument heeft op advies gebruik gemaakt van deze service en heeft de bankbiljetten in de voorgeschreven envelop verzonden.
De consument is van oordeel dat PostNL hem erop had moeten wijzen dat het verboden is bankbiljetten naar Iran te zenden. In ieder geval had aan de consument verteld moeten worden dat het verzenden van een geldbedrag naar Iran niet verzekerd kan worden. In dat geval had de consument het geld zeker niet naar Iran gezonden. Van een medewerkster van PostNL mag verwacht worden dat zij op de hoogte is van de geldende regelgeving omtrent verzending van goederen naar het buitenland en op de hoogte is van de verzekeringsvoorwaarden.
Bovendien staat niet vast dat het verlies van € 2.000,– veroorzaakt is door het verbod bankbiljetten naar Iran te verzenden. Dit geldt des te meer nu de zending op dinsdag 5 mei is vrijgegeven door de douane. Mogelijk is het geld in de periode van 24 april 2015 tot 5 mei 2015, de periode dat het geld onderweg was van Nederland naar Iran, verdwenen. De envelop of het geld is in ieder geval niet door de douane in beslag genomen.
De consument verlangt primair vergoeding van de schade, zijnde € 2.000,– en subsidiair dat PostNL een nader onderzoek moet instellen naar de oorzaak van het verlies van € 2.000,–.
Standpunt van PostNL
Het standpunt van PostNL luidt in hoofdzaak als volgt.
De consument heeft op 18 april 2015 een pakket met verzekerservice naar Iran verzonden. Dit bevatte een bedrag van € 2.000,– in bankbiljetten. De bankbiljetten werden ter beveiliging van de inhoud verstuurd in een zogenoemde sealbag. Deze sealbags worden door PostNL aangeboden. De geadresseerde heeft de zending op 7 mei 2015 ontvangen. Naar de consument van de geadresseerde vernam, was de sealbag inmiddels geopend geweest en was deze nu leeg.
Kern van de klacht van de consument is dat hij vindt dat PostNL hem erop had moeten wijzen dat geld niet naar Iran gezonden mag worden. Voorts staat volgens hem niet vast dat het verlies van de bankbiljetten aan het verbod op invoer gerelateerd is.
Deze zaak draait ten eerste om de vraag waar/wanneer/door wie het pakket is geopend en wie daaruit het volgens de geadresseerde vermiste bedrag van € 2.000,– heeft weggenomen. In dit verband merkt PostNL op dat het pakket bij verzending aan het loket op de precisieweegschaal 62 gram woog. In Nederland woog het tijdens binnenlands transport en op het uitwisselingskantoor tot aan het moment van verzending 60 gram. Bij weging in Teheran woog de sealbag 50 gram. PostNL concludeert daaruit dat als alle bankbiljetten uit de sealbag zijn weggenomen, dat in ieder geval niet in Nederland is gebeurd. Een lege sealbag met verzendbiljet CN23 weegt op de precisieweegschaal 33 gram. Indien de sealbag voordat deze Teheran Customs bereikte, is geopend – en dus beschadigd was – zou dat zeker door de Iraanse postdienst zijn gemeld via een CN24 internationaal schaderapport om daarmee de aansprakelijkheid voor een mogelijke claim van de hand te kunnen wijzen. De Iraanse douane heeft echter alle bevoegdheid om zendingen uit het buitenland te inspecteren – en dus ook een verzegelde sealbag te openen. PostNL houdt het ervoor dat als het bedrag van € 2.000,– in bankbiljetten wordt vermist, het in de rede ligt dat het geld door de Iraanse douane is geconfisqueerd. PostNL heeft het pakket op correcte wijze overgedragen aan de Iraanse postdienst. Dat de Iraanse douane mogelijk de inhoud van het pakket in beslag heeft genomen, is een zaak die los staat van de vervoersovereenkomst tussen de consument en PostNL.
Voor wat betreft de klacht van de consument dat hem aan het loket verteld had moeten worden dat hij specifiek naar Iran geen geld kon verzenden, verkeert de consument in de onjuiste veronderstelling dat medewerkers op PostNL locaties op de hoogte zouden zijn van de geldende regelgeving en informatie over de specifieke douaneregels in landen A t/m Z kunnen verstrekken. Afzenders dienen zichzelf op de hoogte te stellen van de geldende invoerbepalingen in het land van bestemming van hun postzending.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
Op grond van hetgeen partijen ter zitting nog hebben aangevoerd gaat de commissie ervan uit dat de consument een sealbag met daarin een envelop met vijftien bankbiljetten, die een totaalbedrag vertegenwoordigen van € 2.000,–, met verzekerservice via PostNL naar Iran heeft verstuurd en dat dit pakket zonder bankbiljetten bij de geadresseerde in Iran is aangekomen. De kern van het geschil betreft de vraag of de vermissing van de bankbiljetten aan PostNL kan worden toegerekend.
De aansprakelijkheid van PostNL voor schade die voortvloeit uit het vervoer van poststukken is geregeld in artikel 29 van de Postwet 2009 en uitgewerkt in artikel 9 van de Algemene voorwaarden voor de universele Postdienst 2014 (AVP). Het komt er in hoofdzaak op neer dat PostNL een beperkte aansprakelijkheid aanvaardt voor schade aan brievenbuspost die met verzekerservice wordt verstuurd (artikel 9.3 sub c AVP). Die schade moet aan PostNL toerekenbaar zijn. Als dat niet zo is, heeft de afzender geen recht op schadevergoeding (artikel 9.6 AVP).
De consument heeft de bankbiljetten op de door PostNL voorgeschreven wijze met verzekerservice (art. 13.5 lid 4 in samenhang met art. 18.2 lid 2 AVP) en veilig in een sealbag (art. 18.2 lid 4 AVP) verstuurd. Vaststaat dat het verboden is om bankbiljetten naar Iran te versturen.
De commissie is van oordeel dat de consument zelf op de hoogte had moeten zijn van de geldende invoerbepalingen van Iran voor zijn verzending van bankbiljetten. In artikel 13.5 lid 3 AVP is ook bepaald dat afzenders zich zelf op de hoogte dienen te stellen van de geldende invoerbepalingen in het land van bestemming. Het is, anders dan de consument meent, niet de taak van een loketmedewerker om op de hoogte te zijn van de douanebepalingen van de verschillende landen en de consument op de inhoud van invoerbepalingen te wijzen. PostNL heeft terecht aangevoerd dat niet kan worden verwacht dat alle loketmedewerkers van PostNL in detail op de hoogte zijn van de specifieke douaneregels in landen van bestemming. Er is derhalve geen sprake van een zorgplicht die door PostNL is geschonden.
De vermissing van de bankbiljetten kan op grond van het feit dat het verboden is om bankbiljetten naar Iran te versturen niet aan PostNL worden toegerekend. Hier is sprake van een oorzaak die aan de afzender zelf te wijten is (art. 9.6 lid 1 AVP). Nu de consument zelf op de hoogte had moeten zijn van de geldende invoerbepalingen van Iran komt het risico voor het verdwijnen van de bankbiljetten voor rekening van de consument en doet niet ter zake waar precies de bankbiljetten zijn verdwenen. Voor een nader onderzoek is aldus geen reden.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
Het door de consument verlangde wordt afgewezen.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Post op 3 december 2015.