
Commissie: Post
Categorie: Schadevergoeding
Jaartal: 2013
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
POS98-0064
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Onderwerp van het geschil is de vermissing van een door de consument naar een adres in [het buitenland] verzonden aangetekende EMS priority zending met een “waarde-aangifte” van ƒ 1.100,– en met bericht van ontvangst en de aansprakelijkheid daarvoor van de ondernemer. Standpunt van de consument Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak. Bij het aanbieden van het poststuk zijn er mogelijkheden geadviseerd en uitgevoerd door een medewerkster van PTT, met behulp van interne boekwerken, die nadien niet mogelijk bleken te zijn. Desondanks is deze grove fout niet op distributie onderschept, wel zonder overleg via een ander kanaal doorgezonden naar het buitenland. De door PTT geleverde dienst “TNT” bleek noch door deze medewerkster als een andere collega bekend te zijn (had achteraf veel narigheid kunnen voorkomen). De zending is nooit aangekomen of teruggevonden. Gelukkig is door intensief zoeken van onze zijde en medewerking van geadresseerde en vrienden in het desbetreffende land een en ander, zij het met veel extra gemaakte kosten, net op tijd goedgekomen. Hierbij geef ik de extra gemaakte kosten aan, die ik vorder van de ondernemer: Portikosten: ƒ 37,– Telefoonkosten: ƒ 200,– (waarvan 8x naar [het buitenland] gebeld) Opname vrije dagen (2x): ƒ 250,- Opname vrije dag voor eventuele zitting van de Geschillencommissie: ƒ 125,– Advocaatkosten: ƒ 1.015,– Ophaalkosten poststuk [buitenland]: ƒ 75,– Totaal: ƒ 1.702,–. Standpunt van PTT Het standpunt van PTT luidt in hoofdzaak. De consument heeft op 27 juni 1998 een aangetekende EMS priority zending [nummer] verzonden naar [het buitenland]. Deze bevatte naar zijn zeggen documenten met een waarde van ƒ 1.100,–. Op het verzendbewijs “aangetekend” is dit bedrag ook in de rubriek “waarde-aangifte” vermeld. Omdat de zending kennelijk niet was aangekomen is op 18 juli 1998 een zogenoemd navraagformulier ingevuld. Uit [het buitenland] is hierop nog geen reactie vernomen. Toen op grond hiervan een tussentijdse claim van de consument (nog) niet werd gehonoreerd, schakelde hij de Geschillencommissie in. De consument stelt dat hem voor verzending een onjuist advies is gegeven, omdat waarde-aangifte c.q. verzekerd vervoer naar [het buitenland] naderhand niet mogelijk bleken. Deze dienstverlening is naar [het buitenland] inderdaad niet mogelijk, maar daarvoor is dan ook geen tarief in rekening gebracht. Het tarief van ƒ 25,50 is namelijk opgebouwd uit het priority tarief ad ƒ 11,–, de EMS toeslag ad ƒ 10,– en de aangetekende toeslag ad ƒ 4,50. De exacte toedracht aan het loket was overigens van PTT Post zijde niet meer te achterhalen. Vreemd is dat er twee verzendbewijzen zijn, één voor EMS en één voor aangetekend. De suggestie dat sprake was van een zending met aangegeven waarde, welke in de brief van de [afdeling klantenservice] d.d. 29 juli 1998 is gewekt, is in elk geval onjuist. Nadien is geen correspondentie meer gewisseld. De aansprakelijkheid van PTT Post BV voor schade die voortvloeit uit de behandeling van postzendingen is vastgelegd in artikel 7 van de Postwet en nader uitgewerkt in artikel 8 van de Algemene Voorwaarden PTT Post BV. Het komt er in hoofdzaak op neer dat PTT Post slechts aanprakelijkheid aanvaardt voor schade die voortvloeit uit de behandeling van postzendingen met de aanvullende diensten “aantekenen” , “verzekerd vervoer” en “postpakket” naar het buitenland. Voor het buitenland ligt het bedrag van de schadevergoeding vast in de verdragen in het kader van de Wereldpost Vereniging. Voor aangetekende zendingen bedraagt dit maximaal ƒ 75,– inclusief verzendkosten. Bovengenoemde beperkingen zijn opgenomen in de Algemene Voorwaarden voor het vervoer van postzendingen. Op het verzendbewijs van de afzender is de toepasselijkheid en de verkrijgbaarheid van de Algemene Voorwaarden vermeld. De consument had derhalve voldoende gelegenheid om kennis te nemen van de voorwaarden waaronder hij de vervoersovereenkomst aanging. Ook heden is de vermissing van de zending nog niet opgehelderd. De consument heeft derhalve recht op de vaste schadevergoeding van ƒ 75,–. Daarenboven acht PTT Post het redelijk om, gelet op de onduidelijkheid over de waardeaangifte/verzekerd vervoer, nog eens ƒ 175,– als coulance-uitkering toe te kennen. De geschilkosten wenst PTT Post niet voor zijn rekening te nemen, aangezien het inschakelen van de geschillencommissie voorbarig geacht wordt. Beoordeling van het geschil De commissie heeft het volgende overwogen. De beperking van de aansprakelijkheid van de ondernemer voor vermissing van zendingen als de onderhavige heeft de ondernemer, op grond van de toepasselijke regelgeving en voorwaarden, juist omschreven. Hoewel in de handelwijze van de lokettiste en vervolgens in de uitvoering van de vervoersovereenkomst door de ondernemer tekortkomingen liggen, zijn deze niet zodanig, dat deze met zich meebrengen dat de ondernemer zich in dit geval niet op deze beperkte aansprakelijkheid zou mogen beroepen. De commissie acht het aanbod van de ondernemer, zoals door hem ter zitting gehandhaafd, dan ook redelijk. Dit geldt temeer, nu de consument zijn schade, niet zijnde gevolgschade, onvoldoende onderbouwt en het merendeel van de kostenposten betrekking hebben op de behandeling van dit geschil (porti, advocaatkosten, verlet- en reiskosten), welke kosten in beginsel voor rekening blijven van degene die de kosten gemaakt heeft. Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is en dat als volgt dient te worden beslist. Beslissing Het door de consument verlangde wordt afgewezen. PTT doet zijn aanbod gestand, indien en voor zover daaraan nog niet is voldaan. Aldus beslist door de Geschillencommissie Post op 10 maart 1999.