
Commissie: Advocatuur Zakelijk
Categorie: Algemene voorwaarden
Jaartal: 2013
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
ADV09-0039B
De uitspraak:
Bevoegdheid arbiters en plaats van arbitrage
1. De bevoegdheid van de arbiters berust op een overeenkomst tot arbitrage waarbij partijen zich voor de beslechting van alle geschillen ontstaan naar aanleiding van de totstandkoming en/of uitvoering van de dienstverlening, inclusief alle declaratiegeschillen, onderwerpen aan arbitrage door de Geschillencommissie Advocatuur (hierna te noemen: de commissie). Aldus is voldaan aan de eis van artikel 1021 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering. Partijen zijn tevens overeengekomen dat alle geschillen – zoals hiervoor omschreven – zullen worden beslecht overeenkomstig het Reglement Geschillencommissie Advocatuur (hierna te noemen: het Reglement). 2. De bevoegdheid van ondergetekenden om het geschil tussen partijen als arbiters te beslechten is gezien het vorenstaande gegeven. Zij dienen gelet op het bepaalde in artikel 31 van het Reglement te beslissen als goede mannen naar billijkheid, waarbij zij met in achtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteren dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat. Verloop van de procedure Bij brief van 6 januari 2009 heeft [de advocaat], namens [het advocatenkantoor] een geschil aanhangig gemaakt tegen [de cliënte]. De advocaat vordert hierbij betaling van onder meer de openstaande declaratie ter grootte van € 14.882,04. Namens de commissie is de cliënte verzocht – onder invulling en retournering van het vragenformulier – schriftelijk verweer te voeren tegen de vordering van de advocaat. Hierop heeft [de directeur], namens de cliënte het vragenformulier ingevuld, ondertekend en geretourneerd aan de commissie. De advocaat is in de gelegenheid gesteld te reageren op het standpunt van de cliënte. De reactie van de advocaat is ter kennisgeving doorgezonden aan de cliënte. Standpunt eiseres De advocaat wenst de declaraties, die de cliënte ondanks herhaalde betalingsherinneringen niet heeft voldaan, ter incasso aan de commissie voor te leggen. De advocaat heeft aan de cliënte rechtsbijstand verleend. Voor zijn werkzaamheden heeft de advocaat declaraties verzonden die (deels) onbetaald zijn gebleven voor een bedrag van € 14.882,04. Voor de stellingen van de advocaat verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het verweer van de advocaat op het volgende neer. De advocaat stelt dat hij de algemene voorwaarden aan de cliënt ter hand heeft gesteld voorafgaand aan de opdracht en dat de voorwaarden op de relatie tussen de advocaat en de cliënte van toepassing zijn. Voorts betwist de advocaat dat het kort geding is ingetrokken zonder eerst overleg te hebben gehad met de cliënte. Gedurende de ongeveer 10 jaar dat de advocaat voor de cliënte werkzaamheden heeft verricht zijn altijd dezelfde specificaties toegezonden. Nimmer heeft de cliënte enig bezwaar gemaakt tegen de specificaties. Volgens de advocaat heeft hij gehandeld hetgeen van een professioneel en gewetensvol advocaat mag worden verwacht. De advocaat heeft benadrukt dat de wettelijke handelsrente in de onderhavige zaak van toepassing is nu alle betrokken partijen handelden in de uitoefening van een beroep of bedrijf. De advocaat verzoekt de commissie de cliënte te veroordelen tot betaling van de openstaande declaratie van € 14.882,04 vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldag van de respectievelijke declaraties tot aan de dag der algehele voldoening alsmede de kosten van dit geding. Standpunt verweerder Voor het standpunt van de cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het betoog van de klacht op het volgende neer. De cliënte stelt dat aan haar geen redelijke mogelijkheid is geboden om van de algemene voorwaarden kennis te nemen. Voor zover nodig roept de cliënte de vernietiging van de algemene voorwaarden in. De cliënte is niet tevreden over de kwaliteit van het geleverde werk in relatie tot de verrichte werkzaamheden. Volgens de cliënte had de advocaat in ieder geval waarborgen moeten opnemen in de ten overstaan van de rechtbank bereikte schikking c.q. bindend advies procedure. Bovendien heeft de advocaat de verkeerde partij in rechte betrokken en is het kort geding op grond van niet overtuigende reden ingetrokken. Voorts heeft de cliënte aangevoerd dat de declaraties ondeugdelijk zijn, in die zin dat deze niet voldoende transparant zijn. Zo heeft de cliënte gesteld dat de posten overleg, derden en voorbereiding te vaag zijn. Ook betwist de cliënte de omschrijving van 4 maart 2008 waarbij een gesprek voor 120 minuten in rekening is gebracht, terwijl het daadwerkelijk 60 minuten heeft geduurd. Het is de cliënte bekend dat niet alleen de advocaat maar ook [een kantoorgenoot] werkzaamheden heeft verricht. Volgens de cliënte zijn de werkzaamheden van [de advocaat] verricht ten behoeve van [de directeur] in privé, zodat de wettelijke rente van toepassing is. De cliënte heeft reeds een declaratie voor een bedrag van circa € 60.000,– aan de advocaat voldaan. De cliënte verzoekt de commissie in redelijkheid en billijkheid een vergoeding vast te stellen. Uit de overgelegde stukken verstaat de commissie aldus dat de cliënte tevens verzoekt de advocaat te veroordelen in de proceskosten. Behandeling Op 23 september 2009 heeft te Den Haag de mondelinge behandeling plaatsgevonden ten overstaan van arbiters. Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen. Beide partijen hebben gebruik gemaakt van de mogelijkheid ter zitting hun standpunten nader toe te lichten. Namens de cliënte zijn ter zitting verschenen [de cliënte], bijgestaan door [zijn partner]. Beoordeling van het geschil in conventie en reconventie Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende. In aansluiting op hetgeen de commissie reeds in rechtsoverweging 1.1. heeft weergegeven, staat vast dat de bevoegdheid van de commissie niet door de cliënte wordt betwist. Immers, in haar verweerschrift heeft de cliënte zich nadrukkelijk daarmee akkoord verklaard. De cliënte heeft slechts een beroep gedaan op de vernietiging van de algemene voorwaarden. De advocaat heeft de stelling van de cliënte gemotiveerd weersproken. Een redelijke uitleg van artikel 6:234 lid 1 juncto artikel 6:233 onder b BW brengt met zich mee dat de cliënte zich niet op vernietigbaarheid van een beding in de algemene voorwaarden kan beroepen wanneer zij ten tijde van het sluiten van de overeenkomst met dat beding bekend was of geacht kon worden daarmee bekend te zijn. De cliënte stelt dat aan haar geen redelijke mogelijkheid is geboden om van de algemene voorwaarden kennis te nemen. Naar het oordeel van de commissie kan de stelling van de cliënte hieromtrent niet slagen. De commissie stelt voorop dat uit de gedingstukken niet valt af te leiden dat de cliënte een conclusie verbindt uit haar stelling, temeer zij de bevoegdheid van de commissie niet betwist. Bovendien blijkt uit de overgelegde stukken dat de cliënte en de advocaat een langdurige zakelijke relatie met elkaar hebben. Voorts blijkt uit de overgelegde stukken dat op de voorzijde van het briefpapier van de advocaat verwezen wordt naar zijn algemene voorwaarden die zijn afgedrukt op de achterzijde van het briefpapier. De advocaat heeft onweersproken gesteld dat de algemene voorwaarden op de website van het kantoor staan vermeld. Ter adstructie van zijn stelling heeft de advocaat een print overgelegd van de desbetreffende webpagina. Op het briefpapier van de advocaat staat eveneens een verwijzing naar de website van het kantoor. Gelet op het vorenoverwogene en de overgelegde stukken is de commissie van oordeel dat de advocaat de algemene voorwaarden voor of bij het sluiten van de opdracht tot dienstverlening aan de cliënte ter hand heeft gesteld dan wel dat de cliënte geacht kan worden bekend te zijn met de algemene voorwaarden van het kantoor van de advocaat. Temeer nu de cliënt reeds jaren een zakelijke relatie heeft met de advocaat. De stelling van de cliënt hieromtrent faalt derhalve. De commissie wenst daarbij wel te benadrukken dat het feit dat er tussen partijen reeds jaren een zakelijke relatie bestaat, geen reden kan zijn om geen opdrachtbevestiging te sturen. Ten aanzien van de overige door de cliënte opgeworpen klachten, welke door de advocaat gemotiveerd zijn weersproken, is de commissie van oordeel dat zij – over het algemeen genomen – in de overgelegde stukken geen gronden of aanwijzingen daarvoor heeft aangetroffen. Met name de stelling van de cliënte dat zonder overleg het kort geding is ingetrokken, kan naar het oordeel van de commissie niet slagen. De advocaat heeft deze stelling gemotiveerd weersproken en heeft gesteld dat het kort geding op zijn verzoek slechts is aangehouden zonder overleg te plegen met de cliënte. De commissie komt deze handelwijze in de gegeven omstandigheden niet onredelijk voor, temeer daarmee geen recht verloren is gegaan. In dat kader acht de commissie het overleg dienstig nu daarbij de tegenpartij en [het advocatenkantoor] betrokken waren. De cliënte heeft nog gesteld dat de advocaat had moeten adviseren om het geschil verder door de rechtbank af te laten wikkelen nu het – volgens de cliënte – bij de advocaat bekend was dat de wederpartij niet mee zou werken en dat het welslagen van het bindend advies mede afhankelijk was van de aanlevering van stukken door de wederpartij. Naar het oordeel van de commissie heeft de cliënte deze stelling niet aannemelijk gemaakt, zodat ook deze stelling geen doel kan treffen. Anderzijds is de commissie – gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting – van oordeel dat de communicatie tussen de cliënte en de advocaat te wensen heeft overgelaten. De commissie verwijst daarbij naar de onduidelijkheid over de inzet van [de kantoorgenoot van de advocaat] en het (klacht)gesprek op 4 maart 2008 dat door partijen op verschillende wijze is beleefd. Gelet op de hiervoor genoemde onvoldoende voorlichting van de advocaat aan de cliënte acht de commissie het redelijk en billijk om de thans openstaande declaraties te matigen. De commissie stelt dan ook hetgeen de cliënte mede op grond daarvan thans nog verschuldigd is naar redelijkheid en billijkheid vast op een bedrag van € 10.000,– (inclusief BTW en kantoorkosten). De commissie heeft daarbij enerzijds in aanmerking genomen het feit dat de cliënte reeds een bedrag van circa € 60.000,– aan de advocaat heeft voldaan en anderzijds dat er wel degelijk ten behoeve van de cliënte relevante werkzaamheden door de advocaat zijn verricht. De commissie acht de cliënte daarmee voldoende te zijn gecompenseerd. Mitsdien zal de commissie niet overgaan tot het vaststellen van een in redelijkheid en billijkheid te bepalen schadevergoeding, zoals door de cliënte is verzocht. De commissie overweegt daarbij dat de cliënte niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij door het handelen of nalaten van de advocaat schade heeft geleden. Bovendien heeft de cliënte nagelaten deze schade nader te onderbouwen. De advocaat heeft nog verzocht de cliënte te veroordelen in de verschuldigde wettelijke handelsrente vanaf de vervaldag van de onderliggende declaraties tot aan de dag der algehele voldoening. De cliënte heeft het verzoek van de advocaat gemotiveerd weersproken. De commissie overweegt hieromtrent als volgt. Bepalend voor de vraag of de handelsrente dient te worden toegepast is of de overeenkomst is gesloten tussen één of meer natuurlijke personen die handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf of rechtspersonen. Ter zitting is desgevraagd door de advocaat gesteld dat de eenmanszaak is opgegaan in de besloten vennootschap. Echter, uit het overgelegde uittreksel uit het handelsregister van de Kamers van Koophandel, gedateerd 7 januari 2009, blijkt dat niet. Voor de commissie is die stelling dan ook onduidelijk gebleven. Bovendien heeft de advocaat geen opdrachtbevestiging kunnen overleggen waaruit onomstotelijk zou kunnen blijken wie de opdrachtgever in deze is. De stelling van de advocaat kan – naar het oordeel van de commissie – niet slagen nu dit niet zijn grondslag vindt in artikel 6:119a BW. Immers, de advocaat heeft zijn stelling niet althans onvoldoende aannemelijk gemaakt. De commissie overweegt daarbij dat het voor rekening en risico van de advocaat dient te komen dat hij geen opdrachtbevestiging heeft opgesteld en verzonden. Mitsdien is de commissie van oordeel dat de wettelijke rente dient te worden toegepast. Gelet op het feit dat de commissie de cliënte zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 10.000,– aan de advocaat, zal de commissie eveneens bepalen dat de wettelijke rente daarover verschuldigd is indien de cliënte in gebreke blijft bij betaling. De advocaat heeft weliswaar gevorderd de rente te bepalen vanaf de vervaldata van de onderliggende declaraties, doch de commissie acht het – gelet op het feit dat beide partijen voor een deel in het ongelijk zijn gesteld – redelijk om te bepalen dat de cliënte de wettelijke rente is verschuldigd vanaf verzenddatum van dit vonnis indien betaling niet binnen een maand na verzenddatum van onderhavig vonnis plaatsvindt. Ten overvloede overweegt de commissie dat zij voor de tenaamstelling van onderhavig vonnis het verzoek van de advocaat, zoals geformuleerd bij brief van 6 januari 2009 waarbij hij een geschil heeft ingediend tegen cliënte, van doorslaggevende betekenis heeft geacht. Dat dit afwijkt van het oordeel van de commissie omtrent de wettelijke rente, doet daar niet aan af. Nu partijen ieder voor een deel in het ongelijk zijn gesteld, zullen de arbitrage- en administratiekosten op grond van artikel 36 van het Reglement over partijen worden verdeeld in die zin dat elk der partijen voor een gelijk deel dient bij te dragen in de kosten van deze arbitrage. De advocaat heeft een bedrag voldaan ter zake de kosten van deze arbitrage, die totaal worden vastgesteld op € 238,– van het door de Stichting Geschillencommissie voor Beroep en Bedrijf (SGB) vastgestelde bedrag aan honorarium en verschotten van de arbiters. Gelet op de beslissing wordt de advocaat geacht de arbitragekosten bij wijze van voorschotbetaling mede namens de cliënte te hebben voldaan. De commissie bepaalt voorts dat het bedrag dat de advocaat ter zake de arbitragekosten heeft voldaan in zijn geheel komt te vervallen aan de commissie en veroordeelt de cliënte tot betaling van de helft van deze kosten aan de advocaat, derhalve voor een bedrag van € 119,–. Hetgeen partijen ieder voor zich verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft – naar het oordeel van de commissie – geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden. Derhalve wordt als volgt beslist. Beslissing – De commissie veroordeelt de cliënte om aan de advocaat te voldoen een bedrag van € 10.000,- welke betaling dient plaats te vinden binnen een maand na de verzenddatum van dit arbitraal vonnis; – Indien betaling niet tijdig plaatsvindt, dient de cliënte bovendien de wettelijke rente over voornoemd bedrag te betalen vanaf de verzenddatum van dit arbitraal vonnis; – De commissie veroordeelt de cliënte in de kosten van deze arbitrage, aan de zijde van de advocaat vastgesteld op € 119,– aan honorarium en verschotten van de arbiters; – De commissie wijst het meer of anders verzochte af. Dit arbitraal vonnis is gewezen te Den Haag op 9 oktober 2009 door de Geschillencommissie Advocatuur.