Commissie: Reizen
Categorie: Vervoer
Jaartal: 2014
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
REI06-00103
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Het geschil vloeit voort uit een op 15 september 2005 via een boekingskantoor met de reisorganisator totstandgekomen overeenkomst. De reisorganisator heeft zich daarbij verplicht tot het leveren van vliegreis naar Duitsland voor twee personen met verblijf in Hotel Berlin Excelsior in Berlijn op basis van logies en ontbijt, gedurende de periode van 16 tot en met 19 september 2005, voor de som van € 850,–.
Standpunt van klager
Het standpunt van klager luidt samengevat en in hoofdzaak als volgt.
De heenvlucht is niet volgens de afspraak verlopen. Wachtend op het boarden bleek bij navraag dat de KLM-vlucht was geannuleerd wegens technische problemen. Op telefonisch advies van het boekingskantoor heeft klager gebruik gemaakt van de assistentie bij annulering. Dat wil zeggen: de aangeboden vlucht met Transavia die ruim drieëneenhalf uur later vertrok, een bon voor een verfrissing en een telefoongesprek. Via familie heeft klager de reservering voor haar verjaardagsdiner laten afzeggen. Hoewel klager geen bijzondere kosten heeft gehad heeft de annulering van de vlucht voor veel ongemak gezorgd, de reistijd voor zo’n korte reis wel erg lang gemaakt en de viering van klagers verjaardag bedorven.
Klager is van mening recht te hebben op een compensatie ten bedrage van € 250,– per persoon ingevolge de EG-verordening instapweigering, annulering of langdurige vertraging. Omdat niet klager, maar de reisorganisator een contract met de luchtvaartmaatschappij heeft gesloten, heeft klager haar claim via de reisorganisator bij de luchtvaartmaatschappij ingediend. De reisorganisator heeft de claim, in navolging van de luchtvaartmaatschappij, afgewezen, omdat de reden van annulering van technische aard was. Klager acht evenwel onvoldoende aangetoond dat er sprake was van buitengewone omstandigheden, om de schadevergoeding te weigeren met een beroep op overmacht.
Klager verlangt een vergoeding van € 500,– totaal.
Standpunt van de reisorganisator
Het standpunt van de reisorganisator luidt samengevat en in hoofdzaak als volgt.
De EG-verordening 261/2004 heeft in beginsel slechts gelding in de relatie tussen vervoerder en reiziger. De reisorganisator staat hier derhalve buiten, in ieder geval rechtstreeks. Klager had in deze zelf, conform ook de daartoe geldende bepalingen, een schriftelijk beroep moeten doen op deze regeling bij de KLM zelf. De regeling is overal op Schiphol te zien en voorhanden. De reactie van de KLM, welke is doorgezonden, geeft eveneens aan dat klager zich voor de eventuele directe kosten tot de KLM kan wenden en voor het overige tot de Inspectie Verkeer en Waterstaat.
Secundair beroept de reisorganisator zich op artikel 14 lid 1 sub a van de ANVR Reisvoorwaarden. In geval op een in de reis begrepen dienst een verdrag van toepassing is die een uitsluiting of beperking van aansprakelijkheid aan de dienstverlener toekent of toestaat, is de aansprakelijkheid van de reisorganisator dienovereenkomstig uitgesloten of beperkt. Ofwel: mocht een hulppersoon die bij de dienst is betrokken of ingehuurd door de reisorganisator zich op een beperking kunnen beroepen, dan geldt dit ook voor de reisorganisator. De KLM beroept zich in deze naast het van toepassing zijnde Verdrag van Montreal op overweging 14 van de verordening 261/2004, waarin is gesteld dat onverwachte veiligheidsproblemen de verplichtingen uit de verordening doen beperken en/of uitsluiten.
Daarbij kan gesteld worden dat de KLM zich heeft ingespannen bij eerste gelegenheid een alternatief te bieden, dat naar de mening van klager drieëneenhalf uur later ook daadwerkelijk is geboden. Ware het zo dat klager, mede gezien het aantal vluchtbewegingen tussen Nederland en Berlijn, eerst de volgende dag van slechts een vlucht van de KLM gebruik had kunnen maken, dan zou de situatie, afhankelijk van het voorval, anders liggen. De KLM heeft echter Transavia ingezet als alternatief, waardoor evenmin sprake is van een wijziging van meer dan geringe betekenis.
Voorts kan nu niet worden overzien of de Inspectie Verkeer en Waterstaat middels de daartoe kennelijk bestaande, maar niet verifieerbare sancties, alsnog tot schadevergoeding was overgegaan, waardoor de eventuele schade of genoegdoening reeds afdoende zou zijn gecompenseerd. Een dubbele claim zou niet gerechtvaardigd zijn, nochtans zou dan weer van invloed zijn op een mogelijk regres op één van de partijen.
De reisorganisator wijst derhalve de gevraagde vergoeding af en verwijst klager naar de Inspectie Verkeer en Waterstaat.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
Voorzover klager zich baseert op de EG-verordening instapweigering, annulering of langdurige vertraging (EG 261/2004), merkt de commissie op dat de EG-verordening in beginsel slechts gelding heeft in de relatie tussen vervoerder en reiziger en dus niet, althans niet rechtstreeks, in de relatie tussen reiziger en reisorganisator. De commissie zal zich derhalve bij de beoordeling van de klacht baseren op de tussen partijen gesloten overeenkomst waarop, zoals tussen partijen begrepen, de ANVR Reisvoorwaarden van toepassing zijn.
Derhalve moet de vraag worden beantwoord of op grond van een aan de reisorganisator toe te rekenen tekortkoming, aan klager een vergoeding toekomt voor doorstane ongemakken en/of geleden materiële schade.
In beginsel is een reisorganisator aansprakelijk voor het gederfde reisgenot dat is veroorzaakt door, dan wel is toe te rekenen aan de door de reisorganisator gebruikte hulppersoon, te weten de luchtvaartmaatschappij. Voorts is de commissie van oordeel dat een vertraging wegens problemen van technische aard niet zonder meer overmacht oplevert. Het is aan de reisorganisator om aan te tonen dan wel aannemelijk te maken dat de betreffende technische gebreken abnormaal en onvoorzien waren en niet onder de aansprakelijkheid dan wel het risico van de luchtvaartmaatschappij vallen. Nu de problemen van technische aard niet nader zijn gespecificeerd kan de commissie niet tot het oordeel komen dat sprake is van zodanig buitengewone omstandigheden dat een beroep op overmacht is gerechtvaardigd. De commissie is derhalve van oordeel dat de tekortkoming in de uitvoering van de reis aan de reisorganisator kan worden toegerekend.
Welke vergoeding daartegenover zou moeten staan hangt samen met de mate van ongerief die klager heeft ondervonden en tevens de vraag in welke mate dit ongerief aan de reisorganisator kan worden toegerekend. Klager stelt ongerief te hebben ondervonden door een onevenredige verlenging van haar reistijd en het missen van haar verjaardagsdiner. De commissie stelt vast dat de reistijd inderdaad is verlengd. Echter, klager is correct opgevangen en heeft een consumptie en een telefoongesprek aangeboden gekregen en voorts heeft de luchtvaartmaatschappij binnen enkele uren vervangend vervoer aangeboden. Voor het ongerief tengevolge van het gemiste verjaardagsdiner acht de commissie de reisorganisator niet aansprakelijk. De commissie is van oordeel dat klager haar vlucht en het diner wel erg strak had gepland, volgens een schema dat gevoelig was voor de geringste vertraging van welke aard dan ook. Dit was een keuze van klager. De gevolgen daarvan kunnen niet zonder meer aan de reisorganisator worden toegerekend.
Voor zover klager van mening is dat de reisorganisator zich onvoldoende van zijn taak heeft gekweten naar aanleiding van klagers verzoek de claim op grond van de EG-verordening namens haar aan de luchtvaartmaatschappij voor te leggen is de commissie van oordeel dat de reisorganisator aan dit verzoek van klager in voldoende mate heeft voldaan. Indien klager ontevreden is over de wijze waarop de luchtvaartmaatschappij de claim heeft afgehandeld, kan klager zich nogmaals (zelf) tot de luchtvaartmaatschappij wenden, dan wel tot de Inspectie Verkeer en Waterstaat en zonodig tot de rechter.
Gelet op het voorgaande acht de commissie het niet onaannemelijk dat klager niet geheel heeft ontvangen, wat klager mocht verwachten en daardoor enig aan de reisorganisator verwijtbaar ongerief heeft ondervonden, doch meent dat de klacht niet in die mate toewijsbaar is dat een vergoeding in geld op zijn plaats is.
De commissie is derhalve van oordeel dat de klacht ongegrond is.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
Het door klager verlangde wordt afgewezen.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Reizen op 9 mei 2006.