Verweerder bij verstek veroordeeld om declaratie te voldoen

De Geschillencommissie




Commissie: Advocatuur Zakelijk    Categorie: Betaling    Jaartal: 2023
Soort uitspraak: Verstek   Uitkomst: gegrond   Referentiecode: 186844/187412

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

Het advocatenkantoor heeft een geschil aanhangig gemaakt, omdat de verweerster de declaraties niet heeft voldaan. Verweerster heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om binnen de daarvoor geldende termijn een verweerschrift in te dienen. Nu de vordering van het advocatenkantoor niet is weersproken en deze niet ongegrond of onrechtmatig overkomt, wordt de vordering toegewezen.

De uitspraak

Ondergetekende, N. Schaar te Bussum, die in het onderhavige geschil als arbiter optreedt, heeft het volgende vonnis gewezen.

Verloop van de procedure
Op 30 augustus 2022 heeft verzoekster een geschil aanhangig gemaakt tegen verweerders, welk klaagschrift op dezelfde dag door de Geschillencommissie is ontvangen.

Verzoekster heeft een afschrift overgelegd van haar declaraties van 26 oktober respectievelijk 6 december 2021 en 17 januari 2022 die verweerders – ondanks herhaald verzoek tot voldoening – onbetaald hebben gelaten, reden waarom verzoekster op grond van de in de opdrachtbevestiging opgenomen klachten- en geschillenregeling Advocatuur deze ter incasso heeft voorgelegd aan de commissie.

Verzoekster verzoekt verweerders, hoofdelijk des dat als de een betaalt de ander is bevrijd, te veroordelen om binnen 48 uur na de door de Geschillencommissie in deze zaak te wijzen uitspraak aan verzoekster te betalen een bedrag van € 7.549,96 (inclusief BTW), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), althans de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, te rekenen vanaf de relevante vervaldata van Declaratie I (10 november 2021), Declaratie II (21 december 2021) respectievelijk Declaratie III (1 februari 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening en verweerders te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen eventueel vastrecht en/of vergelijkbare kosten, eventuele (overige) verschotten en het eventuele advocatensalaris, zulks – voor het geval voldoening van die kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW, althans de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, te rekenen vanaf de datum van het door de Geschillencommissie in deze zaak te wijzen uitspraak, althans de datum van betekening van die uitspraak, tot aan de dag van de algehele voldoening.

De commissie heeft verweerders op 21 november respectievelijk 10 november 2022 bij aangetekend schrijven met bericht van ontvangst op de hoogte gesteld van onderhavig geschil dat verzoekster bij de commissie aanhangig heeft gemaakt. Namens de commissie zijn verweerders bij deze brief in de gelegenheid gesteld om – onder invulling en retournering van het bij deze brief bijgevoegde vragenformulier – schriftelijk verweer te voeren tegen de vordering van verzoekster.

De aan verweerders gegeven termijn waarbinnen zij verweer konden voeren, is verstreken zonder dat de commissie voornoemd vragenformulier retour mocht ontvangen. Evenmin hebben verweerders binnen deze termijn op enigerlei andere wijze verweer gevoerd. De commissie heeft daarbij gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de termijn voor het indienen van verweer conform artikel 12 lid 1 van het Reglement te bekorten.

[Postbedrijf] heeft de postzendingen op 3 november respectievelijk 5 december 2022 bij verweerders bezorgd.

Verweerders hebben ondanks hiertoe in de gelegenheid te zijn gesteld het standpunt niet aan de commissie kenbaar gemaakt. De commissie heeft partijen d.d. 16 december 2022 bericht dat het geschil door de voorzitter van de commissie zal worden afgedaan.

Gezien het vorenstaande heeft de voorzitter, bijgestaan door de heer mr. D.C.J. Frijlink fungerend als secretaris, overeenkomstig artikel 3, lid 3 van het Reglement het onderhavige geschil buiten aanwezigheid van partijen afgedaan.

Bevoegdheid arbiter en plaats van arbitrage
De bevoegdheid van de arbiter berust op een overeenkomst tot arbitrage, zoals vervat in de opdrachtaanvaarding d.d. 20 januari 2020, waarbij de algemene voorwaarden van toepassing zijn verklaard.

Op grond van de opdrachtbevestiging en de van toepassing zijnde Algemene Voorwaarden (art. 10) kunnen alle geschillen naar aanleiding van de totstandkoming en de uitvoering van de overeenkomst van opdracht, de kwaliteit van de dienstverlening of de hoogte van de declaratie aan de Geschillencommissie Advocatuur (hierna te noemen: de commissie) worden voorgelegd. Aldus is in beginsel voldaan aan de eis van artikel 1021 wetboek van Burgerlijke rechtsvordering. Partijen zijn tevens overeengekomen dat alle geschillen – zoals hiervoor omschreven – zullen worden beslecht overeenkomstig het Reglement Geschillencommissie Advocatuur (hierna te noemen: het Reglement).

Artikel 3 lid 3 juncto artikel 2 lid 1, sub c van het Reglement bepalen – voor zover hier relevant – dat geschillen betreffende de incasso van een of meer door verzoeksters aan verweerders verzonden declaraties waarin geen schriftelijk verweer is gevoerd, worden afgedaan door de voorzitter van de Geschillencommissie Advocatuur (hierna: de commissie).

De bevoegdheid van ondergetekende om het geschil tussen partijen als arbiter te beslechten is gezien het vorenstaande in beginsel gegeven. Gelet op het bepaalde in artikel 15 van het Reglement zal de voorzitter van de commissie beslissen als goede persoon naar billijkheid, waarbij hij met in achtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteert dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.

Als plaats van arbitrage is ’s-Gravenhage vastgesteld.

De voorzitter acht zich in deze op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en hiervoor is weergegeven als verloop van de procedure bevoegd van het geschil kennis te nemen en komt dan ook toe aan de inhoudelijke beoordeling van het geschil.

Beoordeling van het geschil
De voorzitter is van oordeel dat de niet-weersproken vordering, die hem grotendeels niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt, toewijsbaar is, zodat verweerders worden veroordeeld, hoofdelijk des dat als de een betaalt de ander is bevrijd, aan verzoekster te betalen een bedrag van € 7.549,96 (inclusief BTW), te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de relevante vervaldata van de declaraties (10 november 2021, 21 december 2021 respectievelijk 1 februari 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.

Wat betreft de arbitragekosten overweegt de voorzitter dat verweerders als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld zullen worden tot betaling van de kosten van deze arbitrage, die worden begroot op € 181,50 voor het door de Stichting Geschillencommissies voor Beroep en Bedrijf vastgestelde bedrag aan honorarium en verschotten van de arbiter.

Gelet op de beslissing wordt verzoekster geacht de arbitragekosten bij wijze van voorschotbetaling mede namens verweerders te hebben voldaan. De voorzitter bepaalt voorts dat het bedrag dat verzoekster ter zake van de arbitragekosten heeft voldaan in zijn geheel komt te vervallen aan de commissie en veroordeelt verweerders tot betaling van deze kosten.

Beslissing
De voorzitter:

  • wijst de vordering van [eiseres] toe en veroordeelt de heer [verweerder 1] en [verweerder 2], aan [eiseres], hoofdelijk des dat als de een betaalt de ander is bevrijd, aan verzoekster te betalen een bedrag van € 7.549,96 (inclusief BTW), te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de relevante vervaldata van de declaraties (10 november 2021, 21 december 2021 respectievelijk 1 februari 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
  • veroordeelt de heer [verweerder 1] en [verweerder 2] tot betaling aan [eiseres] van de kosten van deze arbitrage, welke worden begroot op € 181,50;

wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.