Commissie: Advocatuur Zakelijk
Categorie: Betaling
Jaartal: 2020
Soort uitspraak: Arbitraal Vonnis
Uitkomst: gegrond
Referentiecode:
33640/34554
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
Partijen zijn door middel van een overeenkomst tot arbitrage overeengekomen dat declaratiegeschillen aan arbitrage door de Geschillencommissie Advocatuur Zakelijk worden onderworpen. De eiser klaagt dat de verweerder de nog openstaande declaraties moet voldoen. Hij verzoekt de commissie om de verweerder te veroordelen tot betaling van de openstaande vordering van € 5000,–. De commissie heeft de verweerder per aangetekende brief in de gelegenheid gesteld om verweer te voeren tegen de klacht van de eiser. De aangetekende brief is op een afhaalpunt van de vervoerder opgehaald, maar door de verweerder is er geen verweer gevoerd. De vordering van de eiser komt de arbiters niet ongegrond of onrechtmatig voor. Daarom wordt de vordering van de eiser toegewezen. De klacht is gegrond en de verweerder moet de vordering van € 5000,– aan de eiser betalen.
Volledige uitspraak
Ondergetekende:
mr. N. Schaar te Bussum, die in het onderhavige geschil als arbiter optreedt, hebben het volgende vonnis gewezen.
Verloop van de procedure
Op 27 mei 2020 heeft eiser een geschil aanhangig gemaakt tegen verweerder.
Eiser heeft een afschrift overgelegd van de declaratie van 21 juni 2019, die verweerder – ondanks herhaald verzoek tot voldoening – onbetaald heeft gelaten, reden waarom eiser op grond van de in de opdrachtbevestiging opgenomen klachten- en geschillenregeling Advocatuur deze ter incasso heeft voorgelegd aan de commissie.
Eiser verzoekt de commissie verweerder te veroordelen tot betaling van de openstaande vordering van € 5.000,–, te vermeerderen met de wettelijke rente ten bedrage van € 423,70 berekend vanaf de vervaldata van de declaraties tot en met 27 mei 2020, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2020 tot en met de dag der voldoening, althans vanaf de datum van indiening van dit verzoek, alsmede cliënte te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 700,–, alsmede cliënt in de kosten van deze arbitrage te veroordelen.
De commissie heeft verweerder op 15 juli 2020 bij aangetekend schrijven met bericht van ontvangst op de hoogte gesteld van onderhavig geschil dat eiser bij de commissie aanhangig heeft gemaakt. Namens de commissie is verweerder bij deze brief in de gelegenheid gesteld om – onder invulling en retournering van het bij deze brief bijgevoegde vragenformulier – schriftelijk verweer te voeren tegen de vordering van eiser. Hierbij heeft de commissie tevens te kennen gegeven dat indien verweerder geen schriftelijk verweer voert, de voorzitter van de commissie – zonder partijen op te roepen voor een mondelinge behandeling – uitspraak doet door middel van een arbitraal vonnis, waarbij de voorzitter de vordering van eiser zal toewijzen tenzij deze hem ongegrond of onrechtmatig voorkomt.
De aan verweerder gegeven termijn waarbinnen hij verweer kon voeren, is verstreken zonder dat de commissie voornoemd vragenformulier retour mocht ontvangen. Evenmin heeft verweerder binnen deze termijn op enigerlei andere wijze verweer gevoerd. De commissie heeft daarbij gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de termijn voor het indienen van verweer conform artikel 28 lid 1 van het Reglement te bekorten.
Van het aangetekend schrijven heeft [vervoeder] bij geen gehoor een bericht van kennisgeving achtergelaten bij verweerder, waarna de commissie de melding van [vervoerder] heeft ontvangen dat de postzending op 22 juli 2020 is afgehaald bij een [afhaalpunt van vervoerder].
Verweerder heeft ondanks hiertoe in de gelegenheid te zijn gesteld het standpunt niet aan de commissie kenbaar gemaakt. De commissie heeft partijen d.d. 19 augustus 2020 bericht dat het geschil door de voorzitter van de commissie zal worden afgedaan.
Gezien het vorenstaande heeft de voorzitter, bijgestaan door fungerend als secretaris, overeenkomstig artikel 3, lid 4 van het Reglement het onderhavige geschil buiten aanwezigheid van partijen afgedaan.
Bevoegdheid arbiter en plaats van arbitrage
De bevoegdheid van de arbiter berust op een overeenkomst tot arbitrage, zoals vervat in de door de beide partijen ondertekende opdrachtbevestiging d.d. 20 november 2018, waarbij partijen zich voor de beslechting van alle geschillen ontstaan naar aanleiding van de totstandkoming en/of uitvoering van de dienstverlening, inclusief alle declaratiegeschillen, onderwerpen aan arbitrage door de Geschillencommissie Advocatuur zakelijk (hierna te noemen: de commissie). Aldus is in beginsel voldaan aan de eis van artikel 1021 wetboek van Burgerlijke rechtsvordering. Partijen zijn tevens overeengekomen dat alle geschillen – zoals hiervoor omschreven – zullen worden beslecht overeenkomstig het Reglement Geschillencommissie Advocatuur zakelijk (hierna te noemen: het Reglement).
Artikel 3 lid 4 juncto artikel 2 lid 1, sub c van het Reglement bepalen – voor zover hier relevant – dat geschillen betreffende de incasso van een of meer door eiser aan de cliënt verzonden declaraties waarin geen schriftelijk verweer is gevoerd, worden afgedaan door de voorzitter van de Geschillencommissie Advocatuur zakelijk (hierna: de commissie).
De bevoegdheid van ondergetekende om het geschil tussen partijen als arbiter te beslechten is gezien het vorenstaande in beginsel een gegeven. Gelet op het bepaalde in artikel 31 van het Reglement zal de voorzitter van de commissie beslissen als goede persoon naar billijkheid, waarbij hij met in achtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst als maatstaf voor het handelen van eiser hanteert dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat/notaris.
Als plaats van arbitrage is ’s-Gravenhage vastgesteld.
Beoordeling van het geschil
De voorzitter is van oordeel dat de niet-weersproken vordering, die hem niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt, toewijsbaar is, zodat verweerder wordt veroordeeld aan eiser een bedrag van € 5.000,– te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de declaraties tot en met de dag der algehele voldoening.
De eiser heeft een bedrag van € 700,– aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Gelet op de daartoe gestelde incassoverrichtingen acht de voorzitter het redelijk hiervoor een bedrag van € 150,– toe te wijzen.
Wat betreft de arbitragekosten overweegt de voorzitter dat verweerder als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld zal worden tot betaling van de kosten van deze arbitrage, die worden begroot op € 90,75 voor het door de Stichting Geschillencommissies voor Beroep en Bedrijf vastgestelde bedrag aan honorarium en verschotten van de arbiter.
Gelet op de beslissing wordt eiser geacht de arbitragekosten bij wijze van voorschotbetaling mede namens verweerder te hebben voldaan. De voorzitter bepaalt voorts dat het bedrag dat eiser ter zake van de arbitragekosten heeft voldaan in zijn geheel komt te vervallen aan de commissie en veroordeelt verweerder tot betaling van deze kosten.
Beslissing
De voorzitter:
• wijst de vordering van [eiser] toe en veroordeelt [verweerder[ aan [eiser] te voldoen een bedrag van € 5.000,– te vermeerderen met de wettelijke rente tot en met de dag der algehele voldoening;
• veroordeelt [verweerder] aan [eiser] te voldoen een bedrag van in totaal € 150,– ter zake van buitengerechtelijke incassokosten;
• veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [eiser] van de kosten van deze arbitrage, welke worden begroot op € 90,75;
• wijst het meer of anders verzochte af.