
Commissie: Energie
Categorie: Overeenkomst
Jaartal: 2019
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
118868
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de kosten van het verwijderen van de gasaansluiting.
De consument heeft op 7 mei 2018 de klacht voorgelegd aan de ondernemer.
Standpunt van de consument
Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.
De consument is permanent “van het gas af”. Per 30 april 2018 heeft de consument de leveringsovereenkomst voor gas beëindigd. Bij e-mailbericht van 17 mei 2018 heeft de consument de aansluit- en transportovereenkomst met de ondernemer opgezegd en hij is van mening dat hij via de maandelijkse periodieke aansluitvergoeding de verwijderingskosten heeft betaald. Een slotje op de meter was geen optie volgens de ondernemer omdat dit tijdelijk is. Alleen het weghalen van de meter is mogelijk voor een bedrag van circa € 350,-. De ondernemer heeft vervolgens aangekondigd het gas buiten af te sluiten en de consument een factuur te sturen van € 664,23 als hij niet meewerkt. De consument meent dat hij geen opdracht hoeft te geven voor het weghalen van de meter (in huis) en het drukloos maken van de leiding (buitenshuis) en dat hij voorts ook de kosten hiervoor niet hoeft te dragen. De ondernemer is welkom om te werkzaamheden verrichten. De consument legt aan de commissie de vraag voor of hij de factuur dient te betalen.
Standpunt van de ondernemer
Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.
Tussen partijen is een aansluit- en transportovereenkomst gesloten, waarop van toepassing zijn de Algemene Voorwaarden voor aansluiting en transport elektriciteit en gas voor kleinverbruikers 2013. Hieruit volgt dat de kosten voor het deactiveren en wegnemen van de aansluiting voor rekening van de consument zijn als die het gevolg zijn van handelen van de consument of het gevolg zijn van omstandigheden die aan de consument kunnen worden toegerekend. Het opzeggen van de aansluit- en transportovereenkomst is een handelen en een omstandigheid die aan de consument kan worden toegerekend.
Uit de Algemene Voorwaarden volgt tevens dat indien de aansluit- en transportovereenkomst wordt opgezegd de consument de kosten voor het deactiveren en verwijderen moet voldoen, alsmede dat de ondernemer de tarieven voor de desbetreffende diensten vaststelt en dat deze kosten voortvloeien uit de aansluit- en transportovereenkomst. De consument dient deze kosten te voldoen, óók zonder dat hij daartoe een nadere opdracht geeft.
De ondernemer heeft bij zijn verweerschrift overgelegd een rapport getiteld ‘Alternatieven voor het verwijderen van de gasaansluiting’, afkomstig van Kiwa N.V. en gedateerd 21 september 2018. Aan Kiwa is gevraagd, zo is vermeld in het rapport, om te beoordelen of het volledig verwijderen van de aansluiting de enige mogelijkheid is om de veiligheid te kunnen waarborgen.
De conclusie in dit document luidt als volgt:
Voor het “Gasloos” maken van woningen en andere panden is naar de mening van Kiwa, naast
het volledig verwijderen van de aansluiting, de veiligheid gewaarborgd indien de aansluitleiding
buiten gebruik wordt gesteld conform NEN 7244-7 artikel 5.3 en waarbij de aansluitleiding aan
beide uiteinden voorzien wordt van een niet-losneembare eindfitting.
Bij andere opties waarbij de aansluiting verbonden blijft met de hoofdleiding is naar de mening
van Kiwa de veiligheid niet gewaarborgd.
Als een woning definitief gasloos moet worden gemaakt, kan niet worden volstaan met het in de meterkast verzegelen van de aansluiting, zoals door de consument is gesuggereerd. Uit oogpunt van veiligheid zijn slechts de twee door Kiwa beschreven manieren mogelijk.
De ondernemer stelt dat bij het exploiteren van het gasnet alle belangen moet betrekken die genoemd worden in artikel 10 van de Gaswet waarin aspecten van veiligheid, milieu, eigendom/registratie, economische efficiëncy en doelmatigheid genoemd worden en niet enkel het door Kiwa onderzochte belang van de veiligheid. ln het kader van de uitoefening van zijn wettelijke taken komt de ondernemer tot de conclusie dat optie 2 ongewenste effecten en kosten tot gevolg heeft. Alleen optie 1, verwijdering van de aansluiting, aan de consument mag en zal worden aangeboden en de daaraan verbonden kosten dient de consument te dragen.
Het is niet aan de commissie te beoordelen hoe de ondernemer zijn wettelijke taken invult. Klachten hierover moeten worden voorgelegd aan de Autoriteit Consument en Markt.
Met betrekking tot de tarieven merkt de ondernemer het volgende op. Uit het reglement van de commissie volgt dat de commissie tot taak heeft geschillen tussen consument en ondernemer te beslechten, voor zover deze betrekking hebben op de totstandkoming of de uitvoering van overeenkomsten met betrekking tot de aansluiting en/of de levering van (o.a.) gas. De commissie is niet bevoegd te beslissen over de hoogte van de in rekening te brengen tarieven of kosten in zijn algemeenheid. De commissie heeft daarin slechts een marginale beoordelingsruimte. Behalve in gevallen dat sprake is van evident onredelijke tarieven is het niet aan de commissie om daarover een oordeel te geven. De ACM is in principe verantwoordelijk voor het toezicht op de regulering van de tarieven.
De consument heeft ten onrechte aangevoerd dat de verwijderingskosten begrepen waren in de maandelijkse netwerkkosten die hij heeft betaald. De consument heeft betaald voor het in stand houden van de aansluiting. Dit volgt uit artikel 2.3.2.b van de Tarievencode gas.
De ondernemer biedt de tweede optie zoals genoemd in het KIWA rapport dat de aansluitleiding buiten gebruik wordt gesteld en waarbij de aansluitleiding aan beide uiteinden voorzien wordt van een niet-losneembare eindfitting niet aan. De ondernemer merkt op dat de kosten voor deze optie hoger zullen uitkomen dan de eerste optie het volledig verwijderen van de gasaansluiting.
De ondernemer stelt dat de klachten van de consument ongegrond moeten worden verklaard met vaststelling dat de aansluiting van de consument zonder nadere opdracht daartoe verwijderd moet worden en de consument hiervoor aan de ondernemer het reguliere tarief van € 289,89 + € 15,51/m is verschuldigd.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
In essentie gaat het in dit geschil over de (definitieve) opzegging van de aansluit- en transportovereenkomst gas (hierna: de ATO) door de consument en de vaststelling/bepaling van de over en weer bestaande rechten en verplichtingen van partijen.
Op de ATO zijn de algemene voorwaarden aansluiting en transport elektriciteit en gas kleinverbruikers 2013 (hierna: de Algemene Voorwaarden) van toepassing waar partijen aan zijn gebonden. Voor de opzegging van de ATO is artikel 3.6 bepalend en dat luidt als volgt:
“Elk der partijen is gerechtigd de aansluit- en transportovereenkomst schriftelijk met inachtneming van een opzegtermijn op te zeggen. Uiterlijk tien werkdagen voordat de aansluit- en transportovereenkomst beëindigd dient te worden, dient de contractant zijn leverancier op de met de leverancier overeengekomen wijze van de gewenste beëindiging van de aansluit- en transportovereenkomst op de hoogte te stellen en, voor zover dit nog niet gebeurd is, zijn leverancier te machtigen de aansluit- en transportovereenkomst voor hem op te zeggen. Indien niet voldaan is aan deze vereisten, alsmede indien de netbeheerder niet binnen de opzegtermijn in de gelegenheid is gesteld de voor de beëindiging van de aansluit- en transportovereenkomst noodzakelijke handelingen te verrichten, blijft de contractant gebonden aan hetgeen in of krachtens de aansluit- en transportovereenkomst is bepaald totdat hij aan al zijn daaruit voortvloeiende verplichtingen heeft
voldaan. De opzegtermijn voor de netbeheerder bedraagt minimaal dertig dagen. De netbeheerder zal
slechts opzeggen in de gevallen waarin opzegging wegens zwaarwichtige belangen is gerechtvaardigd.”
De consument heeft de ATO conform artikel 3.6 van de Algemene Voorwaarden opgezegd en daaruit vloeit voort dat de ondernemer de voor de beëindiging van de ATO noodzakelijke handelingen dient te verrichten (zonder dat daartoe een separate opdracht door de consument behoeft te worden gegeven). Onder de “noodzakelijke handelingen” verstaat de commissie het op een veilige en verantwoorde manier ontkoppelen/afkoppelen van de aansluitleiding van het transportnetwerk van de ondernemer waardoor er geen aansluiting meer bestaat en geen transport meer mogelijk is en aldus de aansluiting vervalt en het transport definitief wordt beëindigd.
Uit het door de ondernemer bij zijn verweerschrift overgelegde Kiwa rapport van 21 september 2018 kan worden vastgesteld dat met het oog op een gewaarborgde veiligheid twee opties mogelijk zijn. Naast het volledig verwijderen van de aansluiting (hierna ook: optie 1, verwijdering) is de veiligheid ook gewaarborgd indien de aansluitleiding buiten gebruik wordt gesteld conform NEN 7244-7 artikel 5.3 waarbij de aansluitleiding aan beide kanten voorzien wordt van een niet losneembare eindfitting (hierna ook: optie 2, afdoppen). Bij andere opties waarbij de aansluiting verbonden blijft met de hoofdleiding is de veiligheid niet gewaarborgd. De commissie neemt de conclusies van Kiwa (die verder door de consument onbestreden zijn gelaten) over en oordeelt dat bij het beëindigen van de ATO uit oogpunt van veiligheid slechts de twee door Kiwa beschreven mogelijkheden bestaan.
De commissie is van oordeel dat de beide door Kiwa aangegeven opties kunnen worden aangemerkt als door de ondernemer te verrichten “noodzakelijke handelingen” bij de opzegging/definitieve beëindiging van de ATO in de zin van de Algemene Voorwaarden.
De ondernemer stelt dat hij vanuit zijn publiekrechtelijke taak op grond van artikel 10 van de Gaswet (waarin aspecten van veiligheid, milieu, eigendom/registratie, economische efficiëncy en doelmatigheid genoemd worden) alle belangen moet afwegen en zelf de keuze mag maken dat uitsluitend optie 1, verwijdering aan de consument mag en zal worden aangeboden en dat de consument gehouden is die keuze te accepteren en de daaraan verbonden kosten dient te dragen.
Dat de ondernemer vanuit zijn brede publiekrechtelijke verantwoordelijkheid en taak er voor kiest om uitsluitend optie 1, verwijdering aan te bieden, is zijn goed recht. De exclusieve publiekrechtelijke verantwoordelijkheid voor het gastransportnetwerk ligt immers bij de ondernemer en die kan en mag daarin ook een eigen keuze maken. Het is niet aan de commissie om over de invulling van zijn publiekrechtelijke taak een oordeel te geven. Maar door te stellen dat de consument vervolgens alle kosten daarvan dient te dragen, miskent de ondernemer de beperktere privaatrechtelijke verhoudingen tussen de ondernemer en de consument zoals bepaald in de ATO en de van toepassing zijnde algemene voorwaarden. Noodzakelijk in de zin van artikel 3.6 van de Algemene Voorwaarden is naar het oordeel van de commissie niet dat de handelingen bijdragen tot de in artikel 10 van de Gaswet genoemde aspecten. Dit artikel is op basis van de Algemene Voorwaarden ook niet van toepassing op de overeenkomst tussen partijen. Conclusie is dan ook dat de kosten van wat de ondernemer ziet als zijn wettelijke taak en daarmee uitsluitend de kosten van optie 1, verwijdering, niet zonder meer 1 op 1 aan de individuele consument kunnen worden doorberekend. Zoals de commissie hiervoor al heeft bepaald verstaat zij onder de noodzakelijke handelingen in artikel 3.6 van de Algemene Voorwaarden de twee in het Kiwa rapport beschreven opties.
Uit het voorgaande volgt dat de ondernemer alle twee de opties aan de consument dient aan te bieden met daarbij een kostenspecificatie en onderbouwing zoals ook voorgeschreven en bepaald in artikel 2.5.1.19 van de Tarievencode gas (die op basis van algemene voor waarden voor partijen gelding heeft) zodat de consument een weloverwogen keuze kan maken. De kosten van de door de consument gekozen optie (optie 1, verwijdering of optie 2, afdoppen) komen voor rekening van de consument hetgeen eveneens volgt uit artikel 14 van de algemene voorwaarden en artikel 2.5.1.12 van de tarievencode gas. Dat ligt ook in de lijn van eerdere uitspraken van de commissie waarin is bepaald dat de aan de opzegging van de ATO verbonden (redelijke) kosten die voortvloeien uit proportionele werkzaamheden (noodzakelijke handelingen) die verbonden zijn aan de afsluiting (optie 1 verwijdering of optie 2 afdoppen zoals uit het Kiwa rapport blijkt) door de ondernemer bij de consument in rekening mogen worden gebracht.
Indien de consument kiest voor optie 2 (afdoppen) en de ondernemer toch optie 1 (verwijdering) wenst dan is de consument gehouden om daaraan mee te werken indien de ondernemer de eventuele meerkosten van die optie 1 voor zijn rekening neemt.
Nu de ondernemer de consument slechts optie 1 aanbiedt en de consument aldus geen keuzemogelijkheid tussen de twee opties heeft gekregen, acht de commissie de handelwijze van de ondernemer in dat kader onzorgvuldig.
De consument geeft aan dat de verwijderingskosten van optie 1 die de ondernemer aanbiedt te hoog zijn. De commissie heeft ten aanzien van door de ondernemer in rekening gebrachte tarieven slechts een marginale beoordelingsruimte. Behalve in gevallen dat sprake is van evident onredelijke tarieven is het niet aan de commissie (maar aan de ACM) om daarover een oordeel te geven. De kosten van optie 1, verwijdering heeft de ondernemer gespecificeerd en onderbouwd en de commissie is van oordeel dat die kosten niet evident onredelijk zijn. Omdat de kosten van optie 2 (afdoppen) nog niet precies bekend zijn en verder niet zijn gespecificeerd en onderbouwd komt de commissie in het kader van haar marginale toetsingsbevoegdheid (nog) niet aan een beoordeling daarvan toe.
De stelling van de consument dat hij ten tijde van de levering netwerkkosten heeft betaald en daarom niet voor de verwijdering hoeft te betalen vindt geen steun in de Tarievencode gas. Die maandelijkse vergoeding ziet op het in stand houden van de aansluiting/transport en niet op eventuele verwijderingskosten. De door de consument bedoelde verwijderingskosten worden daarin ook niet genoemd als tariefcomponent.
Op grond van het voorgaande zal de commissie de klacht van de consument ten dele gegrond oordelen.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie stelt vast dat de opzegging van de consument van de aansluit- en transportovereenkomst door de ondernemer conform het vorenstaande zal worden geëffectueerd. Daarbij dient de ondernemer binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak een kostenspecificatie met onderbouwing van optie 2 (afdoppen) aan de consument te overleggen, nu vaststaat dat de kosten van optie 1 (verwijdering) reeds door ondernemer zijn gespecificeerd en onderbouwd. Vervolgens zal de consument binnen vier weken zijn keuze aan de ondernemer kenbaar maken en is de consument gehouden te betalen voor de door hem gekozen optie indien de ondernemer zal overgaan tot de door hem in dat kader te verrichten noodzakelijke handelingen (optie 1 of optie 2).
Bovendien dient de ondernemer overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 52,50 aan de consument te vergoeden ter zake van het klachtengeld.
Overeenkomstig het reglement van de commissie is de ondernemer aan de commissie behandelingskosten verschuldigd.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Energie, bestaande uit
mr. A.E. Zweers, voorzitter, mr. F.J. Pirard en H.W. Zuur, leden, op 28 november 2018.