Commissie: Energie
Categorie: Overeenkomst
Jaartal: 2017
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
106837
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de door de ondernemer aan de consument bij zijn eindnota van 13 september 2016 in rekening gebrachte opzegvergoeding van € 200,–, alsmede de wens van de consument om continuering van zijn medio 2015 met de ondernemer afgesloten energiecontract.
De consument heeft op 6 oktober 2016 de klacht voorgelegd aan de ondernemer.
Standpunt van de consument
Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.
Medio 2015 ben ik een driejarig energiecontract aangegaan met de ondernemer. Vanwege een verhuizing per 6 juni 2016 ben ik met de ondernemer schriftelijk overeengekomen dat mijn energieovereenkomst tijdelijk wordt opgeschort tot aan het moment dat wij een nieuwbouwappartement gaan betrekken. Aan de door de ondernemer gestelde voorwaarde om een verklaring te overleggen dat het nieuwbouwappartement nog in aanbouw is, is door mij voldaan. De oplevering van het nieuwbouwappartement heeft plaatsgevonden op 22 november 2016. De overeenkomst die ik met de ondernemer heb afgesloten is volgens mij niet geëindigd. Desalniettemin wordt er bij de jaarafrekening € 200,– opzegvergoeding in rekening gebracht, hetgeen mijns inziens niet terecht is. Die overeenkomst kan niet éénzijdig door de ondernemer worden beëindigd.
De consument verlangt dat de door hem bij de ondernemer aangegane energieovereenkomst van medio 2015 wordt gecontinueerd/gehandhaafd en dat hij geen opzegvergoeding van € 200,– verschuldigd is.
Standpunt van de ondernemer
Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.
Naar aanleiding van de door de consument bij de commissie ingediende klacht hebben wij contact gehad met de consument. Wij hebben met de consument overeenstemming bereikt over een schikking. Toch zouden wij graag zien dat deze zaak behandeld wordt door de commissie. Dat omdat wij meer inzicht willen krijgen in de wettelijke normen rondom de termijn waarin het mogelijk is om een energiecontract op te schorten zonder dat een nieuw contract afgesloten dient te worden.
Ter zitting heeft de ondernemer verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.
Het gaat ons om de vraag hoelang een contract kan en mag worden opgeschort. In onze algemene voorwaarden staat daar een termijn voor van drie maanden, dat wil zeggen er mag drie maanden worden opgeschort en als die termijn is verstreken dient een nieuw contract te worden afgesloten.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
De commissie gaat er vanuit dat partijen inderdaad tot een overeenstemming/schikking zijn gekomen, hoewel de consument dat (nog) niet aan de commissie heeft bevestigd. De inhoud van die schikking/overeenstemming is uiteraard aan partijen zelf en is de commissie verder ook niet bekend. In zijn algemeenheid en mede op het verzoek van de ondernemer kan de commissie het volgende over deze zaak zeggen.
Partijen zijn in principe uiteraard gebonden en gehouden te handelen overeenkomstig hetgeen zij contractueel en in de toepasselijke algemene voorwaarden met elkaar zijn overeengekomen. Dat betekent dat indien en voor zover in of krachtens de toepasselijke algemene voorwaarden overeen zou zijn gekomen dat een opschorting slechts voor een periode van drie maanden kan en dat na het verstrijken van die termijn een nieuwe energieovereenkomst dient te worden gesloten, zo’n bepaling of afspraak zonder meer (rechts)geldig is. In deze zaak ligt dat evenwel anders omdat naar aanleiding van het gedane verzoek door de consument om opschorting de ondernemer bij e-mail van 16 maart 2016 onvoorwaardelijk heeft ingestemd met een opschorting (en uitsluitend de vervulde voorwaarde heeft gesteld dat de consument het bewijs diende te leveren dat zijn nieuwbouwappartement nog in aanbouw is) en daarin op geen enkele wijze heeft gerefereerd en dus een voorbehoud heeft gemaakt dat die opschorting slechts drie maanden zou mogen duren. Gelet op die mededeling kon de consument er gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat een opschorting (zonder een specifieke termijnstelling) mogelijk was. De ondernemer had derhalve in zijn communicatie/bevestiging aan de consument er bepaald verstandig aan gedaan om specifiek op die termijn (zoals opgenomen in de algemene voorwaarden) te wijzen. In dat licht bezien is de commissie dan ook van oordeel dat de ondernemer in zijn eindnota van 13 september 2016 ten onrechte een opzegvergoeding van € 200,– bij de consument in rekening heeft gebracht en dat de ondernemer verder gehouden is om het reeds in 2015 aangegane energiecontact met de consument te respecteren/handhaven.
De klacht van de consument wordt in dat opzicht dan ook gegrond bevonden zodat de ondernemer eveneens gehouden is om het door de consument betaalde klachtengeld aan hem te vergoeden, voor zover dat nog niet is gebeurd.
Nu partijen klaarblijkelijk tot een schikking zijn gekomen zal de commissie haar inhoudelijke beslissing niet in het dictum/beslissing opnemen en daarin uitsluitend bepalen dat de ondernemer gehouden is om het door de consument betaalde klachtengeld aan hem te vergoeden, voor zover dat nog niet is gebeurd.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De ondernemer is gehouden een bedrag van € 52,50 aan de consument te vergoeden ter zake van het klachtengeld, voor zover dat nog niet is gebeurd.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Energie 7 februari 2017.