Commissie: Advocatuur
Categorie: Wanprestatie
Jaartal: 2023
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: gegrond
Referentiecode:
176230/180972
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
De advocaat stond de cliënt bij in een echtscheidingsprocedure. Cliënt is van mening dat de berekeningen van de advocaat onjuist zijn. Het voornoemde heeft volgens cliënt tot financieel nadeel geleden. Ook is cliënt van mening dat de advocaat ten onrechte kosten in rekening heeft gebracht. De advocaat betwist de stelling van cliënt. Ook wijst de advocaat erop dat cliënt akkoord is gegaan met het conceptvoorstel. Ter zitting zijn partijen tot een vergelijk gekomen voor wat betreft de declaraties. De commissie is van oordeel dat de advocaat niet heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat. Het voorstel van de advocaat is immers niet op basis van het geldende recht en jurisprudentie tot stand gekomen. De klacht is gegrond en de commissie kent een schadevergoeding toe.
De uitspraak
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Advocatuur (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 24 februari 2023 te Den Haag.
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen (digitaal) ter zitting te verschijnen. De cliënt is fysiek verschenen. De advocaat is digitaal verschenen.
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de kwaliteit van de dienstverlening.
Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en hetgeen op zitting naar voren is gebracht. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De cliënt heeft de advocaat benaderd op 27 september 2021 voor een echtscheidingsprocedure nadat de relatie van de cliënt duurzaam was ontwricht en de cliënt en de ex-partner er onderling op financieel gebied niet uitkwamen. Op 28 september 2021 heeft een intakegesprek plaatsgevonden, waarna een gesprek op 6 oktober 2021 heeft plaatsgevonden.
De advocaat heeft meermaals een berekening gemaakt met betrekking tot de woning waarin de cliënt een bedrag van € 50.000,– geïnvesteerd had. De advocaat heeft berekend dat de cliënt € 22.444,36 zou ontvangen van zijn ex-partner. Omdat de cliënt de berekening niet begreep heeft de cliënt de advocaat op
6 oktober 2021 gevraagd of de berekening juist is. De advocaat heeft bevestigd dat de berekening juist is, waarna de cliënt het bod van de ex-partner – tot betaling van € 25.300,– – niet heeft geaccepteerd en de advocaat in de arm heeft genomen. Na een nieuwe taxatie van de woning heeft de advocaat nieuwe berekeningen uitgevoerd en geconcludeerd dat de cliënt € 7.555,64 verschuldigd zou zijn aan de ex-partner voor de woning.
Achteraf bleek de berekening onjuist te zijn en heeft de cliënt een nadeel ondervonden van € 25.000,–. De wederpartij heeft de advocaat hierop gewezen. De advocaat heeft de fout erkend en kwam – na navraag bij een collega – tot de conclusie dat de rechtbank in soortgelijke zaken niet haar berekening zou hebben gevolgd. De advocaat heeft verzuimd de cliënt goed te informeren en heeft een verkeerd financieel beeld geschetst met betrekking tot de scheiding. Door het handelen van de advocaat is de cliënt geconfronteerd met hogere kosten dan wanneer de cliënt ingestemd zou hebben met het bod van de ex-partner voordat de advocaten erbij betrokken waren. De advocaat adviseerde vervolgens akkoord te gaan met het bod van de wederpartij. De cliënt is zelf met een voorstel gekomen met betrekking tot investeringen in de woning door de cliënt waarmee € 8.000,– kon worden bespaard.
De cliënt is op 16 maart 2022 bij de advocaat op het kantoor geweest om het echtscheidingsconvenant te tekenen. Nadat de cliënt dat had gedaan wilde de cliënt de advocaat per e-mail iets voorleggen met betrekking tot de kwaliteit van de dienstverlening van de advocaat. De stemming bij de advocaat sloeg op dat moment direct om en de advocaat zei dat ze naar behoren heeft gehandeld in de procedure.
De cliënt stelt dat als de advocaat de cliënt correct had geïnformeerd over de mogelijke kosten van de scheiding, de cliënt tot de conclusie was gekomen dat het aanvankelijke bod van de ex-partner niet onredelijk was. De cliënt zou akkoord zijn gegaan met dat bod en € 8.482,99 aan kosten van rechtsbijstand hebben bespaard. De cliënt stelt verder dat de advocaat nalatig is geweest met betrekking tot de € 8.000,– besparing die vanuit de cliënt zelf moest komen.
De cliënt voert daarnaast aan dat de facturen van de advocaat fouten bevatten, waaronder de daarop vermelde data en beschrijvingen. Ook staan werkzaamheden beschreven die niet hebben plaatsgevonden. De werkzaamheden worden in tijdseenheden van zes minuten berekend. De cliënt is het niet eens met de tijd die bij bepaalde werkzaamheden staan vermeld. Er zijn kosten in rekening gebracht nadat de scheiding is afgerond en de einddeclaratie is verstuurd. De cliënt is van oordeel dat ten onrechte € 478,84 in rekening is gebracht.
De cliënt verzoekt de advocaat een uitleg te geven omtrent de fouten die gemaakt zijn en excuses van de zijde van de advocaat. Daarnaast verzoekt de cliënt te bepalen dat de advocaat de kosten van de advocaat ad € 8.482,99 dient terug te betalen gelet op de foutieve berekeningen die de advocaat heeft gemaakt en het onjuiste beeld dat de advocaat heeft geschetst. Tot slot verzoekt de cliënt dat wordt bepaald dat de advocaat een bedrag van (na wijziging bij repliek) € 427,53, waarover per e-mail gecorrespondeerd is, dient terug te betalen.
Standpunt van de advocaat
Voor het standpunt van de advocaat verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en hetgeen op zitting naar voren is gebracht. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De advocaat stelt dat het onjuist is dat de cliënt aan de advocaat op 6 oktober 2021 gevraagd zou hebben of de berekening juist was, aangezien het eerste conceptvoorstel van 12 oktober 2021 dateert. Op 6 oktober 2021 beschikte de advocaat nog niet over alle stukken en was er (dus) nog niets berekend. Van enig voorstel van de wederpartij op dat moment was de advocaat niet op de hoogte. Op 13 oktober 2021 is het conceptvoorstel – dat door de cliënt is goedgekeurd – aan de wederpartij verzonden. Nadien is het onderhandelingsproces in de echtscheidingsprocedure van start gegaan.
De wederpartij heeft – ondanks aandringen van de advocaat – pas op 24 november 2021 inhoudelijke gereageerd. De cliënt wilde vaart maken met de echtscheidingsprocedure. Op 24 november 2021 heeft de cliënt een conceptvoorstel voor een verzoekschrift ontvangen. De cliënt is akkoord gegaan waarna het verzoekschrift op 29 november 2021 en 1 december 2021 is ingediend bij de rechtbank. Kort na het toesturen van het concept verzoekschrift aan de wederpartij, heeft de wederpartij verzocht de woning te laten taxeren. De advocaat heeft dit voorstel doorgestuurd naar de cliënt, waarna een concept reactie is opgesteld op 8 december 2021 en na zijn goedkeuring op 9 december 2021 is verstuurd aan de wederpartij. De cliënt heeft vervolgens kenbaar gemaakt akkoord te zijn met taxatie indien de cliënt een bepaald makelaarskantoor kan inschakelen. De wederpartij is hiermee akkoord gegaan.
De advocaat stelt dat de stelling van de cliënt dat hij initiatief heeft genomen tot het taxeren van de woning onjuist is. Na de taxatie was de cliënt van oordeel dat de taxatie te hoog was uitgevallen en heeft de cliënt het vertrouwen in de makelaar opgezegd.
Op 13 januari 2022 ontving de advocaat het bericht van de wederpartij dat de ex-partner Nederland zou verlaten op 21 januari 2022. De advocaat heeft de cliënt direct gecontacteerd en na opdracht van hem een voorstel tot afwikkeling van de echtscheiding gedaan, waarbij het taxatierapport van de door de cliënt aangewezen makelaar is meegenomen. De cliënt is akkoord gegaan met het voorstel waarna het voorstel op 14 januari 2022 aan de wederpartij is verstuurd. Op 17 januari 2022 wordt het voorstel door de wederpartij verworpen en is een tegenvoorstel gedaan. De cliënt kon zich niet vinden in het voorstel en heeft voorgesteld de echtscheiding af te wikkelen met een bedrag van € 27.000,–. De cliënt stelt de advocaat op dat moment voor het eerst in kennis van een voorstel van de wederpartij in september 2021 tot afwikkeling van de procedure met een bedrag van € 25.300,–.
Op 20 januari 2022 is op verzoek van cliënt een finaal voorstel gedaan aan de wederpartij. De advocaat stelt niet voortvarender hebben kunnen handelen dan in dit geval gedaan is. Het voorstel wordt diezelfde dag geaccepteerd door de wederpartij. De advocaat heeft de cliënt hiervan in kennis gesteld en voorgesteld een concept convenant op te stellen. De cliënt heeft daarmee ingestemd en op 3 februari 2022 is het concept aan de cliënt voorgelegd en hem verzochte enkele ontbrekende informatie aan te leveren. Na aanpassing heeft de cliënt het aangepaste conceptakkoord bevonden. Diezelfde dag is het concept voor akkoordbevinding voorgelegd aan de advocaat van de wederpartij. Nadien is de cliënt gaan klagen, aanvankelijk over een declaratie en later over de lange tijd die de wederpartij nam om te reageren op het concept convenant.
Op 18 februari 2022 heeft de advocaat een reactie ontvangen met het verzoek een aantal aanpassingen door te voeren. Dit is gebeurd na akkoordbevinding van de cliënt. De cliënt heeft het aangepaste concept op 22 februari 2022 ontvangen waarna hij het concept schriftelijk heeft goedgekeurd. Op 22 februari 2022 is het convenant aangeboden aan de advocaat van de wederpartij voor ondertekening. De advocaat van de wederpartij heeft wederom om een aanpassing verzocht die na goedkeuring van de cliënt is doorgevoerd. Op 2 maart 2022 is het aangepaste concept aan de cliënt gestuurd, waarna het – nadat de cliënt wederom akkoord was – op diezelfde dag is aangeboden aan de wederpartij. Op 7 maart 2022 klaagt de cliënt wederom over een declaratie. Op 14 maart 2022 ontving de advocaat het getekende convenant waarna de cliënt is uitgenodigd op het kantoor van de advocaat voor ondertekening.
Op 16 maart 2022 is de cliënt op het kantoor geweest en heeft hij – na enige uitleg – getekend. De advocaat heeft vervolgens het vervolg van de procedure uitgelegd. Na deze toelichting deelt de cliënt plots mee dat hij teleurgesteld is in de gang van zaken. De procedure zou te lang hebben geduurd en de advocaat zou fouten hebben gemaakt. Er zou op foute wijze gedeclareerd zijn. De advocaat heeft tijdens dit gesprek gezegd dat zij van oordeel is dat de werkzaamheden naar behoren zijn verricht en dat de procedure in een kort tijdsbestek is afgerond. De advocaat heeft de cliënt duidelijk gemaakt dat ze haar werkzaamheden niet kan voortzetten wegens een vertrouwensbreuk door de aankondiging van de cliënt tot het indienen van een klacht. De advocaat heeft voorts medegedeeld dat de cliënt een advocaat dient te zoeken waarin hij vertrouwen heeft en de naam van deze advocaat spoedig door te geven zodat het dossier kan worden overgedragen. De cliënt heeft diezelfde middag een e-mail verstuurd waarin hij verzoekt de dienstverlening voort te zetten en eist dat het convenant diezelfde dag nog zal worden ingediend bij de rechtbank. De advocaat heeft hierop gereageerd en uitgelegd dat er volgens de advocaat een vertrouwensbreuk aan de orde is. De cliënt heeft hier weer op gereageerd en kenbaar gemaakt dat het een misverstand betreft en dat hij wel degelijk vertrouwen heeft in het werk van de advocaat. De cliënt verzoekt bovendien het werk voort te zetten, waarna de advocaat het verzoekschrift tot echtscheiding, inclusief het convenant, aan de rechtbank heeft verzonden. De rechtbank heeft op 12 april 2022 de beschikking gewezen. Op 26 april 2022 is de echtscheiding ingeschreven bij de gemeente Hengelo. Op
28 april 2022 heeft de advocaat een bericht gestuurd aan de cliënt en enkele bijlagen ontvangen. Normaliter zouden de werkzaamheden hier geëindigd zijn, maar op 29 april 2022 ontving de advocaat een bericht van de advocaat van de wederpartij.
Ik heb de cliënt voorgesteld vanaf dat moment zelf te corresponderen met de advocaat van de wederpartij om kosten te besparen, waar de cliënt mee akkoord is gegaan.
Nadat de echtscheiding officieel is geworden heeft de advocaat het dossier gesloten en heeft de cliënt veelvuldig e-mails gestuurd aan de advocaat waarin hij stelt dat de advocaat een verkeerd beeld zou hebben geschetst. Bovendien is de cliënt iedere minuut die gedeclareerd is in twijfel gaan trekken. Uit coulance heeft de advocaat enkele door haar verrichte handelingen gecrediteerd in de hoop dat de cliënt daarmee tegemoet zou zijn gekomen en de cliënt zou stoppen met e-mailen.
De advocaat stelt dat geen fouten zijn gemaakt met de berekening en dat zijn belangen naar behoren zijn behartigd, temeer daar veel meer te verdelen viel dan alleen de woning. Er is veelvuldig met de cliënt gecorrespondeerd en telkens is gevraagd of hij akkoord kan gaan met een voorstel. De cliënt is akkoord gegaan met het eindvoorstel en er is voortvarend gehandeld. Zelfs indien sprake zou zijn van een rekenfout van de advocaat – hetgeen wordt betwist – dan geldt nog steeds dat de cliënt akkoord is gegaan met tussentijdse stappen en het eindvoorstel.
De advocaat voert tot slot aan dat van onterecht gedeclareerde werkzaamheden geen sprake is en in rekening zijn gebracht conform het overeengekomen uurtarief van € 200,–. Het is voorgekomen dat ontvangen correspondentie pas later is verwerkt door de advocaat – in verband met bijvoorbeeld verlof – maar van ten onrechte in rekening gebrachte werkzaamheden is geen sprake.
Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende.
De commissie beslist naar redelijkheid en billijkheid, waarbij zij als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteert dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.
De commissie stelt allereerst vast dat de partijen op de zitting tot overeenstemming zijn gekomen met betrekking tot de klacht over kort gezegd de declaraties. De helft van het geldbedrag dat verzocht is
(€ 427,53) in dat kader zal door de advocaat gecrediteerd worden.
De commissie is van oordeel dat de advocaat ten aanzien van het voorstel van 14 januari 2022 – tot betaling van € 7.555,64 aan de ex-partner niet heeft gehandeld als redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat. Dit voorstel is niet conform het geldende recht en jurisprudentie tot stand gekomen, hetgeen door de advocaat op de zitting is erkend. Dat de advocaat dit voorstel als eerste onderhandelingsvoorstel heeft gedaan wordt betwist door de cliënt en staat niet vast. De commissie ziet in de door de advocaat gestelde omstandigheden – de spoedeisendheid waarmee moest worden gehandeld en de package deal die aan de orde zou zijn – zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, onvoldoende rechtvaardiging voor het doen van een dergelijk voorstel. Na dit voorstel komt een tegenvoorstel van de advocaat van de wederpartij dat viermaal zo hoog is. De advocaat adviseert de cliënt om hiermee in te stemmen. Ook hier geldt dat een spoedige afwikkeling en de samenhang met andere onderwerpen onvoldoende rechtvaardiging is voor instemming met het voorstel. De advocaat had de cliënt beter moet uitleggen waarom de toepassing van de beleggingsleer niet tot een voor de cliënt betere uitkomst zou kunnen leiden. Vervolgens is op voorstel van de cliënt een nieuwe berekening opgesteld waarbij rekening is gehouden met de beleggingsleer. Deze berekening kwam uit op een lager bedrag – € 5.000,– – dan door de wederpartij was voorgesteld. De wederpartij heeft dit laatste voorstel geaccepteerd. Gelet op het voorgaande zal de klacht aangaande de dienstverlening in zoverre gegrond worden verklaard.
De commissie is verder van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de cliënt de advocaat op de hoogte heeft gebracht van een voorstel voorafgaand aan de onderhandelingen door de advocaat, nu dit door de advocaat wordt betwist en de cliënt dit niet heeft onderbouwd met enig stuk.
De commissie is ten aanzien van de klacht die betrekking heeft op 16 maart 2021 van oordeel dat ook die klacht gegrond moet worden verklaard. Niet is komen vast te staan dat de cliënt op 16 maart 2021 een klacht zou willen gaan indienen tegen de advocaat. Weliswaar is komen vast te staan dat de cliënt de wijze van dienstverlening heeft willen bespreken en ook is duidelijk dat hij kritische kanttekeningen heeft geplaatst. De commissie begrijpt dat dit voor de advocaat een lastige situatie is, maar vindt dat onder de huidige omstandigheden, in het bijzonder gelet op het belang dat het getekende convenant en het verzoekschrift zou worden ingediend, de advocaat niet als redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat heeft gehandeld door de werkzaamheden neer te leggen. Van de advocaat had mogen worden verwacht dat ze op dat moment gezocht zou hebben naar een mogelijkheid het echtscheidingsverzoek in te dienen. Naar het oordeel van de commissie was die mogelijkheid er en diende de advocaat de kritische kanttekeningen los te zien van de nog te verrichten werkzaamheden.
Nu de commissie twee deelklachten gegrond zal verklaren, dient de commissie te beoordelen in hoeverre een schadevergoeding op zijn plaats is en zo ja, de hoogte daarvan. De commissie acht – alle omstandigheden in aanmerking genomen – enige compensatie op zijn plaats. Een bedrag van € 750,– acht de commissie in het onderhavige geval billijk.
De commissie zal voorts de advocaat als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen tot het vergoeden van het klachtengeld á € 102,50 aan de cliënt. Ook dient de advocaat de behandelingskosten aan de commissie te voldoen conform het Reglement van de commissie.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klachten – voor zover nog aan de orde – gegrond;
– de advocaat crediteert de helft van € 427,53, t.w. € 213,77 aan de cliënt inzake de klacht over de declaraties;
– bepaalt dat de advocaat aan de cliënte een bedrag van € 750,– dient te betalen als schadevergoeding;
– veroordeelt de advocaat tot het vergoeden van het klachtengeld á € 102,50 aan de cliënt;
– veroordeelt de advocaat tot betaling van behandelingskosten overeenkomstig het Reglement van de commissie;
– wijst het meer of anders verzochte af.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Recreatie bestaande uit de heer mr. A.G.M. Zander, voorzitter, en de heer mr. I.L. Haverkate en mevrouw drs. P.C. Hoogeveen-de Klerk, leden, op 24 februari 2023.