Vordering van advocaat niet onredelijk, verweerster moet openstaande facturen betalen

De Geschillencommissie




Commissie: Advocatuur Zakelijk    Categorie: Betaling    Jaartal: 2020
Soort uitspraak: Arbitraal Vonnis   Uitkomst: gegrond   Referentiecode: 27842/28771

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

Partijen zijn door middel van een overeenkomst tot arbitrage overeengekomen dat declaratiegeschillen aan arbitrage door de Geschillencommissie Advocatuur Zakelijk worden onderworpen. De eiser klaagt dat de verweerster verschillende openstaande declaraties moet voldoen. Hij verzoekt de commissie om de verweerster te veroordelen tot betaling van de openstaande vordering van € 2.899,11. De commissie heeft de verweerster per aangetekende brief in de gelegenheid gesteld om verweer te voeren tegen de klacht van de eiser. De aangetekende brief is bij de verweerster bezorgd. Echter, er is geen verweer gevoerd. De vordering van de eiser komt de arbiters niet ongegrond of onrechtmatig voor. Daarom wordt de vordering van de eiser toegewezen. De klacht is gegrond en de verweerster moet de eiser de vordering van € 2.899,11 betalen.

Volledige uitspraak

Ondergetekende:

mr. J. van der Groen te [plaatsnaam], die in het onderhavige geschil als arbiter optreedt, heeft het volgende vonnis gewezen.

Bevoegdheid arbiter en plaats van arbitrage
De bevoegdheid van de arbiter berust op een overeenkomst tot arbitrage, zoals vervat in de door de beide partijen ondertekende opdrachtbevestiging d.d. 17 april 2018, waarbij partijen zich voor de beslechting van alle geschillen ontstaan naar aanleiding van de totstandkoming en/of uitvoering van de dienstverlening, inclusief alle declaratiegeschillen, onderwerpen aan arbitrage door de Geschillencommissie Advocatuur zakelijk (hierna te noemen: de commissie). Aldus is voldaan aan de eis van artikel 1021 wetboek van Burgerlijke rechtsvordering. Partijen zijn tevens overeengekomen dat alle geschillen – zoals hiervoor omschreven – zullen worden beslecht overeenkomstig het Reglement Geschillencommissie Advocatuur zakelijk (hierna te noemen: het Reglement).

Artikel 3 lid 4 juncto artikel 2 lid 1, sub c van het Reglement bepalen – voor zover hier relevant – dat geschillen betreffende de incasso van een of meer door eiseres aan de cliënt verzonden declaraties waarin geen schriftelijk verweer is gevoerd, worden afgedaan door de voorzitter van de Geschillencommissie Advocatuur zakelijk (hierna: de commissie).

De bevoegdheid van ondergetekende om het geschil tussen partijen als arbiter te beslechten is gezien het vorenstaande gegeven. Gelet op het bepaalde in artikel 31 van het Reglement zal de voorzitter van de commissie beslissen als goede persoon naar billijkheid, waarbij hij met in achtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst als maatstaf voor het handelen van eiseres hanteert dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.

Als plaats van arbitrage is ’s-Gravenhage vastgesteld.

Verloop van de procedure
Op 26 maart 2020 heeft eiseres een geschil aanhangig gemaakt tegen verweerster.

Eiseres heeft afschriften overgelegd van de declaraties van 29 augustus 2018, 2 november 2018, 4 en 29 december 2018, 5 februari 2019 en 1 maart 2019, die verweerster – ondanks herhaald verzoek tot voldoening – geheel of gedeeltelijk onbetaald heeft gelaten, reden waarom eiseres op grond van de in de opdrachtbevestiging opgenomen klachten- en geschillenregeling Advocatuur deze ter incasso heeft voorgelegd aan de commissie.

Eiseres verzoekt de commissie verweerster te veroordelen tot betaling van de openstaande vordering van € 2.899,11, te vermeerderen met de wettelijke rente ten bedrage van € 389.51 berekend vanaf de vervaldata van de declaraties tot en met 26 maart 2020, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 maart 2020 tot en met de dag der voldoening, althans vanaf de datum van indiening van dit verzoek, alsmede cliënt te veroordeling in de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 553,86, alsmede cliënte in de kosten van deze arbitrage te veroordelen.

De commissie heeft verweerster op 19 mei 2020 bij aangetekend schrijven met bericht van ontvangst op de hoogte gesteld van onderhavig geschil dat eiseres bij de commissie aanhangig heeft gemaakt. Namens de commissie is verweerster bij deze brief in de gelegenheid gesteld om – onder invulling en retournering van het bij deze brief bijgevoegde vragenformulier – schriftelijk verweer te voeren tegen de vordering van eiseres. Hierbij heeft de commissie tevens te kennen gegeven dat indien verweerster geen schriftelijk verweer voert, de voorzitter van de commissie – zonder partijen op te roepen voor een mondelinge behandeling – uitspraak doet door middel van een arbitraal vonnis, waarbij de voorzitter de vordering van eiseres zal toewijzen tenzij deze hem ongegrond of onrechtmatig voorkomt.

De aan verweerster gegeven termijn waarbinnen zij verweer kon voeren, is verstreken zonder dat de commissie voornoemd vragenformulier retour mocht ontvangen. Evenmin heeft verweerster binnen deze termijn op enigerlei andere wijze verweer gevoerd. De commissie heeft daarbij gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de termijn voor het indienen van verweer conform artikel 28 lid 1 van het Reglement te bekorten.

Het aangetekend schrijven is door [vervoerder] op 22 mei 2020 bij verweerster bezorgd.

Verweerster heeft ondanks hiertoe in de gelegenheid te zijn gesteld het standpunt niet aan de commissie kenbaar gemaakt. De commissie heeft partijen d.d. 13 juli 2020 bericht dat het geschil door de voorzitter van de commissie zal worden afgedaan.

Gezien het vorenstaande heeft de voorzitter, bijgestaan door [naam] fungerend als secretaris, overeenkomstig artikel 3, lid 4 van het Reglement het onderhavige geschil buiten aanwezigheid van partijen afgedaan.

Beoordeling van het geschil
De voorzitter is van oordeel dat de niet-weersproken vordering, die hem niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt, toewijsbaar is, zodat verweerster wordt veroordeeld aan eiseres een bedrag van € 2.899,11, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de (onderscheiden) vervaldata van de betreffende declaraties.

De eiseres heeft een bedrag van € 553,86 aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Gelet op de daartoe gestelde incassoverrichtingen acht de voorzitter het redelijk hiervoor een bedrag van € 150,– toe te wijzen.

Wat betreft de arbitragekosten overweegt de voorzitter dat verweerster als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld zal worden tot betaling van de kosten van deze arbitrage, die worden begroot op € 90,75 voor het door de Stichting Geschillencommissies voor Beroep en Bedrijf vastgestelde bedrag aan honorarium en verschotten van de arbiter.

Gelet op de beslissing wordt eiseres geacht de arbitragekosten bij wijze van voorschotbetaling mede namens verweerder te hebben voldaan. De voorzitter bepaalt voorts dat het bedrag dat eiseres ter zake van de arbitragekosten heeft voldaan in zijn geheel komt te vervallen aan de commissie en veroordeelt verweerder tot betaling van deze kosten.

Beslissing
De voorzitter:

• wijst de vordering van [eiser] toe en veroordeelt [verweerster] aan [eiser] te voldoen een bedrag van € 2.899,11 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover te rekenen vanaf de onderscheiden vervaldata van de facturen tot en met de dag der voldoening;
• veroordeelt [verweerster] aan [eiser] te voldoen een bedrag van in totaal € 150,– ter zake van buitengerechtelijke incassokosten;
• veroordeelt [verweerster] tot betaling [eiser] van de kosten van deze arbitrage, welke worden begroot op € 90,75;
• wijst het meer of anders verzochte af.