
Commissie: Advocatuur
Categorie: Factuur
Jaartal: 2022
Soort uitspraak: Arbitraal Vonnis
Uitkomst: gegrond
Referentiecode:
147255/149004
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
Verzoekster verzoekt dat de openstaande declaraties worden voldaan door verweerder. De verweerder heeft geen verweer gevoerd, waardoor er een verstekvonnis is gewezen. De bevoegdheid van de commissie is vastgesteld. De vordering wordt toegewezen.
De uitspraak
Ondergetekende:
mr. N. Schaar te Bussum, die in het onderhavige geschil als arbiter optreedt, heeft het volgende vonnis gewezen.
Verloop van de procedure
Op 31 december 2021 heeft verzoekster een geschil aanhangig gemaakt tegen verweerder.
Verzoekster heeft een afschrift overgelegd van haar declaratie van 4 december 2020, die verweerder – ondanks herhaald verzoek tot voldoening – onbetaald heeft gelaten, reden waarom verzoekster op grond van de in de opdrachtbevestiging opgenomen klachten- en geschillenregeling Advocatuur deze ter incasso heeft voorgelegd aan de commissie.
Verzoekster verzoekt de commissie bij vonnis te veroordelen aan haar te voldoen een bedrag van € 4.338,08 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2022 tot aan het moment der algehele voldoening, alsmede de buitengerechtelijke incassokosten van € 125,– inclusief 21 % BTW aan haar te vergoeden. Voorts verzoekt zij de commissie om verweerder te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 106,75 zijnde de procedure kosten aan verzoekster.
De commissie heeft verweerder op 20 mei 2022 bij aangetekend schrijven met bericht van ontvangst op de hoogte gesteld van onderhavig geschil dat verzoekster bij de commissie aanhangig heeft gemaakt. Namens de commissie is verweerder bij deze brief in de gelegenheid gesteld om – onder invulling en retournering van het bij deze brief bijgevoegde vragenformulier – schriftelijk verweer te voeren tegen de vordering van verzoekster. Hierbij heeft de commissie tevens te kennen gegeven dat indien verweerder geen schriftelijk verweer voert, de voorzitter van de commissie – zonder partijen op te roepen voor een mondelinge behandeling – uitspraak doet door middel van een arbitraal vonnis, waarbij de voorzitter de vordering van verzoekster zal toewijzen tenzij deze hem ongegrond of onrechtmatig voorkomt.
De aan verweerder gegeven termijn waarbinnen hij verweer kon voeren, is verstreken zonder dat de commissie voornoemd vragenformulier retour mocht ontvangen. Evenmin heeft verweerder binnen deze termijn op enigerlei andere wijze verweer gevoerd. De commissie heeft daarbij gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de termijn voor het indienen van verweer conform artikel 28 lid 1 van het Reglement te bekorten.
Verweerder heeft ondanks hiertoe in de gelegenheid te zijn gesteld het standpunt niet aan de commissie kenbaar gemaakt. De commissie heeft partijen d.d. 6 januari 2022 bericht dat het geschil door de voorzitter van de commissie zal worden afgedaan.
Gezien het vorenstaande heeft de voorzitter, bijgestaan door de heer mr. D.C.J. Frijlink fungerend als secretaris, overeenkomstig artikel 3, lid 4 van het Reglement het onderhavige geschil buiten aanwezigheid van partijen afgedaan.
Bevoegdheid arbiter en plaats van arbitrage
De bevoegdheid van de arbiter berust op een overeenkomst tot arbitrage, zoals vervat in de door beide partijen ondertekende overeenkomst van opdracht d.d. 30 mei 2017, waarbij de algemene voorwaarden van toepassing zijn verklaard.
Op grond van de algemene voorwaarden kunnen geschillen tussen advocaat en cliënt aan de Geschillencommissie Advocatuur (hierna te noemen: de commissie) worden voorgelegd. Aldus is in beginsel voldaan aan de eis van artikel 1021 wetboek van Burgerlijke rechtsvordering. Partijen zijn tevens overeengekomen dat alle geschillen – zoals hiervoor omschreven – zullen worden beslecht overeenkomstig het Reglement Geschillencommissie Advocatuur (hierna te noemen: het Reglement).
Artikel 3 lid 4 juncto artikel 2 lid 1, sub c van het Reglement bepalen – voor zover hier relevant – dat geschillen betreffende de incasso van een of meer door verzoekster aan verweerder verzonden declaraties waarin geen schriftelijk verweer is gevoerd, worden afgedaan door de voorzitter van de Geschillencommissie Advocatuur (hierna: de commissie).
De bevoegdheid van ondergetekende om het geschil tussen partijen als arbiter te beslechten is gezien het vorenstaande in beginsel gegeven. Gelet op het bepaalde in artikel 31 van het Reglement zal de voorzitter van de commissie beslissen als goede persoon naar billijkheid, waarbij hij met in achtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteert dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.
Om aan de verplichting ingevolge artikel 6:236 onder n BW te voldoen heeft verzoekster verweerder bij brief van 30 december 2021 de gelegenheid gegeven om binnen een maand de keuze te maken om het geschil voor te leggen aan de Rechter dan wel de commissie. Na een herhaald verzoek heeft verweerder bij emailbericht van 21 april 2022 aan verzoekster laten weten in te stemmen met voorleggen van het geschil aan de commissie.
Als plaats van arbitrage is ’s-Gravenhage vastgesteld.
Beoordeling van het geschil
Verzoekster heeft € 4.338,08 gevorderd te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2022 tot aan het moment der algehele voldoening, alsmede de buitengerechtelijke incassokosten van € 125,– inclusief BTW aan haar te vergoeden. Voorts heeft verzoekt zij de commissie om verweerder te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 106,75 aan de procedure kosten van verzoekster.
Uit de door verzoekster ingebrachte stukken komt naar voren dat verweerder tot een oplossing van dit geschil wil komen via de geschillencommissie doch heeft het door de commissie voor het verweer toegezonden formulier niet ingevuld doch wel aangegeven te willen maar niet in staat te zijn tot betaling van het door verzoekster gevorderde.
De voorzitter is dan ook van oordeel dat de niet-weersproken vordering ad € 4.250,– (= de hoofdsom) die hem niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt, toewijsbaar is, zodat verweerder wordt veroordeeld aan verzoekster een bedrag van € 4.250,– te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldatum van de declaratie tot aan het moment der algehele voldoening.
Verzoekster heeft een bedrag van € 125,– inclusief 21 % BTW aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Gelet op de daartoe gestelde incassoverrichtingen acht de voorzitter het redelijk dit bedrag, zijnde € 156,25, toe te wijzen.
Wat betreft de arbitragekosten overweegt de voorzitter dat verweerder als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld zal worden tot betaling van de kosten van deze arbitrage, die worden begroot op
€ 90,75 voor het door de Stichting Geschillencommissies voor Consumentengeschillen vastgestelde bedrag aan honorarium en verschotten van de arbiter alsmede € 16,– aan legeskosten.
Gelet op de beslissing wordt verzoekster geacht de arbitragekosten bij wijze van voorschotbetaling mede namens verweerder te hebben voldaan. De voorzitter bepaalt voorts dat het bedrag dat verzoekster ter zake van de arbitragekosten heeft voldaan in zijn geheel komt te vervallen aan de commissie en veroordeelt verweerder tot betaling van deze kosten.
Beslissing
De voorzitter:
• wijst de vordering van [verzoekster] toe en veroordeelt [verweerder] aan [verzoekster] te voldoen een bedrag van € 4.250,–, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vervaldatum van de declaratie tot de dag der algehele voldoening;
• veroordeelt [verweerder], tot betaling aan [verzoekster] aan de kosten van buitengerechtelijke incassokosten ad € 156,25;
• veroordeelt [verweerder], tot betaling aan [verzoekster] van de kosten van deze arbitrage, welke worden begroot op € 90,75 alsmede de legeskosten ten bedrage van € 16,–
• wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arbitraal vonnis is gewezen te Den Haag op 21 juni 2022 en door de voorzitter van de Geschillencommissie Advocatuur ondertekend.