Commissie: Advocatuur Zakelijk
Categorie: Betaling / Kosten
Jaartal: 2020
Soort uitspraak: Arbitraal Vonnis
Uitkomst: gegrond
Referentiecode:
28831/33109
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De advocaat klaagt dat de cliënte de einddeclaratie onbetaald heeft gelaten. Overleg tussen de advocaat en cliënte over de hoogte van de declaratie heeft niet geleid tot een schikking. De cliënte stelt dat er geen sprake is van een overeenkomst, dat zij geen relatie met de advocaat heeft en heeft voor het overige geen verweer gevoerd. De commissie oordeelt dat de cliënte wel een relatie en overeenkomst heeft gehad met de advocaat. Hetgeen de advocaat in rekening heeft gebracht komt de commissie niet bovenmatig voor. De klacht is gegrond. De cliënte moet de advocaat de hoofdsom van € 10.089,08 betalen.
Volledige uitspraak
Ondergetekende:
de heer mr. N. Schaar te [plaatsnaam], mevrouw mr. H.M.J. van den Hurk te [plaatsnaam], de heer mr. N.A. Mourits te [plaatsnaam], die in het onderhavige geschil als arbiters optreden, hebben het volgende vonnis gewezen.
Bevoegdheid arbiters en plaats van arbitrage
De bevoegdheid van de arbiters berust op een overeenkomst tot arbitrage, zoals vervat in de opdrachtbevestiging d.d. 4 juli 2019 op dezelfde datum per mail verzonden aan de cliënte, waarbij de algemene voorwaarden van de advocaat zijn bijgevoegd en bij de uitvoering van de dienstverlening door de advocaat van toepassing zijn verklaard en niet gebleken is dat de cliënte daartegen bezwaar heeft gemaakt.
Op grond van de algemene voorwaarden kunnen geschillen tussen advocaat en cliënte waaronder alle declaratie en incasso geschillen, aan de Geschillencommissie Advocatuur (hierna te noemen: de commissie) worden voorgelegd en bij arbitrage worden beslecht. Aldus is voldaan aan de eis van artikel 1021 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering. Partijen zijn tevens overeengekomen dat alle geschillen – zoals hiervoor omschreven – zullen worden beslecht overeenkomstig het Reglement Geschillencommissie Advocatuur (hierna te noemen: het Reglement).
De bevoegdheid van ondergetekenden om het geschil tussen partijen als arbiters te beslechten is gezien het vorenstaande gegeven. Zij dienen gelet op het bepaalde in artikel 31 van het Reglement te beslissen als goede personen naar billijkheid, waarbij zij met in achtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteren dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.
Standpunt van de advocaat
Voor het standpunt van de advocaat verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern en voor zover voor de beoordeling relevant – komt het standpunt op het volgende neer.
De cliënte heeft zich, samen met een andere partij, gewend tot de advocaat voor juridisch bijstand en advisering rond de aankoop van een tweetal onroerende zaken en aanverwante advisering die met deze aankoop van doen had. Bij mail van 4 juli 2019 heeft de advocaat de cliënte en de andere partij een gedetailleerde opdrachtbevestiging doen toekomen. De advocaat heeft de cliënte op 20 augustus 2020 een conceptdeclaratie gestuurd betreffende de tot op dat moment aan het dossier bestede tijd.
Op 18 september 2019 laat de cliënte aan de advocaat weten dat een andere advocaat de zaak verder zal behandelen. De einddeclaratie van de advocaat d.d. 1 oktober 2019 ten bedrage van € 10.264,87 heeft de cliënte onbetaald gelaten. Overleg nadien tussen de advocaat en de cliënte over de hoogte van de declaratie hebben niet geleid tot een schikking. Wel heeft de advocaat de cliënte en de andere partij voorgesteld de declaratie te matigen en indien de cliënte en de andere partij dit had geaccepteerd de advocaat de declaratie van 1 oktober 2019 aan een ieder zou hebben aangepast tot een totaal bedrag van € 10.089,08 inclusief BTW per partij en het totaal een bedrag zou zijn voor aan hen verleende bijstand van € 20.178,16, inclusief BTW. De advocaat komt niet op dit voorstel terug en vordert in deze dat de commissie de cliënte hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van € 20.178,16, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke kosten alsmede tot betaling van de kosten van deze procedure.
Standpunt van de cliënte
De cliënte heeft aangegeven dat er geen sprake is van een overeenkomst en geen relatie heeft met de advocaat en heeft voor het overige geen inhoudelijk verweer gevoerd.
Behandeling van het geschil
Op 17 november 2020 heeft de behandeling ten overstaan van de arbiters plaatsgevonden, bijgestaan door mevrouw [naam plaatsvervangend secretaris] fungerend als plaatsvervangend secretaris. Dit is geschied buiten aanwezigheid van partijen door de omstandigheden rondom het Corona-virus waartegen de cliënte en de advocaat geen bezwaar hebben gemaakt. Partijen zijn dan ook niet voor de zitting opgeroepen.
Beoordeling van het geschil
De commissie beslist naar redelijkheid en billijkheid, waarbij zij als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteert dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.
De commissie overweegt het volgende.
De commissie heeft op 4 november 2020 van het secretariaat kennis gekregen van een bericht van de cliënte bij monde van zowel haar voorzitter als haar penningmeester/secretaris waaruit de commissie begrijpt dat bezwaar wordt gemaakt tegen een uitspraak van de commissie over onderhavig geschil omdat er geen enkele zakelijke verbintenis bestaat tussen partijen en de cliënte ook nog geen inhoudelijke stukken heeft ingeleverd.
De cliënt heeft alle gelegenheid gehad haar bezwaren kenbaar te maken ondermeer door deze te vermelden op het aan haar daartoe verstrekte formulier en daarbij inhoudelijke stukken kunnen inbrengen alsmede nadien.
Bij brief van 22 september 2020 is de cliënte geïnformeerd – zakelijk weergegeven – dat er in beginsel geen mondelinge behandeling met partijen zal plaatsvinden en de zaak zal worden afgedaan op de stukken tenzij een der partijen binnen twee weken kenbaar zal maken toch een mondelinge behandeling in aanwezigheid van partijen te wensen.
De cliënte heeft dit laatste niet kenbaar gemaakt, noch heeft de cliënt gebruik gemaakt van de in laatstgenoemde brief geboden mogelijkheid bij vragen contact op te nemen met het secretariaat dan wel nog nader inhoudelijk verweer te voeren dan wel stukken in te leveren.
De commissie is dan ook van oordeel dat de cliënte alle gelegenheid heeft gehad inhoudelijk haar standpunt schriftelijk kenbaar te maken of stukken in te brengen en het thans niet meer aangaat daarvoor alsnog uitstel te verlenen.
Voorts is de commissie gelet op hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel de zaak te kunnen beoordelen en een tot een uitspraak te kunnen komen.
Het bezwaar wordt dan ook afgewezen.
Dat de cliënte – zoals deze stelt – geen relatie noch een overeenkomst heeft gehad met de advocaat is door de advocaat met stukken, waaronder een aan de cliënt per mail verzonden opdrachtbevestiging van 4 juli 2019 – weersproken.
Uit die opdrachtbevestiging komt – als niet door de cliënte weersproken – naar voren dat de behandelende advocaat: tijdens een bespreking van 29 juni 2019 de cliënte heeft geïnformeerd over de voorwaarden van zijn dienstverlening, dit in zijn mail van 4 juli 2020 vastlegt, de cliënte gaarne terzijde staat en daar inmiddels uitvoering aan heeft gegeven alsmede een exemplaar van de van toepassing zijnde algemene voorwaarden van de advocaat bijvoegt en daarbij expliciet benoemt dat deze voorwaarden van toepassing zijn op de dienstverlening en voorziet in arbitrage bij de commissie, alsmede het honorarium en kosten aangeeft waarbij de cliënte en de andere partij ieder (telkens) een declaratie zal ontvangen.
Uit de door de advocaat ingebrachte en niet door de cliënte weersproken correspondentie komt naar voren dat de behandelende advocaat ten behoeve van de door hem te verrichten werkzaamheden door de cliënte dan wel de andere partij van stukken wordt voorzien, ook opdracht krijgt een en ander in dit kader uit te voeren en er een declaratie volgt nadat door de cliënte en de andere partij aan de advocaat kenbaar was gemaakt dat een andere advocaat de zaak verder zal gaan behandelen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan de cliënte naar het oordeel van de commissie dan ook niet met succes vol houden dat er geen overeenkomst of relatie zou zijn met de advocaat en het hier slechts een vriendendienst betreft. De commissie verwerpt dan ook dit verweer van de cliënte.
De cliënte – hoewel daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld – heeft voorts geen verweer gevoerd tegen de vordering van de advocaat en met name niet, dan wel onvoldoende, weersproken dat de in rekening gebrachte werkzaamheden door de advocaat zijn verricht en zijn verricht tegen het afgesproken tarief.
Hetgeen de advocaat in rekening heeft gebracht komt de commissie ook niet bovenmatig voor.
Derhalve ligt deze vordering in beginsel dan ook voor toewijzing gereed.
Echter dat er sprake zou zijn van hoofdelijke aansprakelijkheid is niet dan wel onvoldoende gebleken en komt de commissie dan ook ongegrond voor. Daarbij is mede van belang dat zowel de cliënte als de andere partij waarvoor werkzaamheden zijn verricht, ieder voor zich ter betaling een declaratie heeft ontvangen, overeenkomstig hetgeen ook eerder was aangegeven in de aan de cliënte verzonden opdrachtbevestiging.
De commissie zal de cliënte dan ook veroordelen tot betaling aan de advocaat van de hoofdsom ten bedrage van € 10.089,08 (inclusief BTW).
Het onder 4. van het verzoek door de advocaat vorderen van de contractuele rente naast de wettelijke rente komt de commissie in deze onredelijk voor. De commissie zal de gevorderde verzuimrente dan ook afwijzen.
De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 6 april 2020, zijnde de dag van indiening van het verzoek bij de geschillencommissie tot aan de dag der algehele voldoening.
Van de overige door de advocaat gevorderde kosten komen naar het oordeel van commissie de buitengerechtelijke incassokosten in redelijkheid tot een bedrag van € 150,– voor toewijzing in aanmerking.
De commissie zal voorts de cliënt als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen tot betaling van 50% van het door de advocaat betaalde klachtengeld ad € 242,–, derhalve € 121,–. De commissie bepaalt voorts dat het bedrag dat de advocaat ter zake het klachtengeld heeft voldaan in zijn geheel komt te vervallen aan de commissie en veroordeelt de cliënt tot betaling van deze kosten.
Voor zover de advocaat met zijn gevorderde kosten ook heeft bedoeld de nakosten in geval van betekening van het arbitraal vonnis, waaronder de griffiekosten voor het verlof tenuitvoerlegging, wijst de de commissie deze af, reeds omdat niet vaststaat dat deze laatste kosten ook daadwerkelijk zullen moeten worden gemaakt.
De commissie komt dan ook tot de volgende beslissing.
Beslissing
De commissie :
• wijst de vordering van [naam advocaat] toe en veroordeelt de [naam cliënt] aan [naam advocaat] te voldoen een bedrag van € 10.089,08 (inclusief BTW) te vermeerderen met de wettelijke rente berekend vanaf 6 april 2020 tot en met de dag der voldoening;
• veroordeelt de [naam cliënt] tot betaling aan [naam advocaat] van de buitengerechtelijke incassokosten tot een bedrag van € 150,–;
• veroordeelt de [naam cliënt] tot betaling aan [naam advocaat] van 50% van het door de advocaat betaalde klachtengeld zijnde € 121,–;
• wijst af het meer of anders gevorderde.